lang stilhouden: ‘Gij ongedurig jong toch!’ werd haar verweten.
‘De vadsigheid is de moeder van alle kwaad,’ zei Monica, wanneer Pia, haar arbeid vergetend, de handen in den schoot liet rusten en met een onbepaald verlangen door 't venster naar omhoog keek in de blauwe lucht.
‘Och, 't is nog al spel wat er aan is, het verstand en de gratie komen vóór de jaren niet,’ zei Juliane.
‘Het verstand,’ herhaalde de broeder, zonder van zijn snijwerk op te zien, ‘zeker niet, er zijn zelfs menschen, die het nooit krijgen,’ voegde hij er op veelbeduidenden toon bij.
Stant zei aldus somtijds verbloemde dingen, en zijne zusters vonden het raadzaam te zwijgen, twijfelend, of hij zich zelf of onrechtvaardiglijk haar in den zin had.
Op een morgen ging Pia naar de brouwerij om zoetemelk en karnemelk. Zij was het thans, die al de boodschappen deed. Lustig stapte ze over de straat en kon niet nalaten hare twee kruiken, eene groote en eene kleine, aan elken arm meer te zwieren dan noodig was.