onderwijs hadden op haar den diepsten indruk gemaakt. Hare zielsverzuchtingen tot Jezus en Maria waren talrijk en vurig. Zij bad lang voor hare sponde op de knieën gezeten, en in haar beddeken sliep ze in met de handjes gevouwen. Zij deed beloften, die haar voor geheel haar leven verbinden moesten van ‘Onze Vaders’ en ‘Weestgegroeten’, welke zij op bepaalde uren opzei. En nu begon ze voor hare overleden ouders, voor hare tantes en haar oom, hare speelgenooten en bekenden te bidden, met eene hoop en een vertrouwen, met eene opgewondenheid en eene volharding, die een soort van koorts bij haar verwekten, die hare oogen blinken, hare handjes gloeien deden en haar rugje klam maakten.
Maar het bleef niet bij bovenzinnelijke beschouwingen alleen, met der daad werd zij werkzaam. Meer dan eens legde zij zich verstervingen op: het eten wegschuivend, wanneer zij honger had, het hoofd schuddend, als hare vriendinnetjes haar kwamen uithalen om te gaan spelen, terwijl haar hartje op een karreken reed (van verlangen popelde). Toen tante