De bruid des Heeren
(1895)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 60]
| |
dat het met één vuur doorging - een groote ketel water werd gewarmd. Zoodra zij en Stant op hunne kousen boven, hij naar den zolder, zij in haar bed was, en de twee anderen op hun stoel indommelden, stelde Pia zich aan 't werk: in de holte van haar klein handje ving zij twee, drie vliegen te gelijk, en om het bestendig heen en weergaan van de tafel en de muren naar de kachel te beperken, wist zij door behendigheid en 't bliksemsnel ontsluiten harer vingertjes, er herhaaldelijk andere vliegen bij te grijpen. Zij voelde, met het gruwzaam genot eens jagers, hunne machtelooze, krauwende pogingen om te ontkomen, in hare dichte vuist. Toen sloeg ze hare vangst met een geweldige beweging in 't heete water. De eerste grepen bijzonderlijk wekten belangstelling: ze kon het natellen, hoeveel slachtoffers er waren, nadat ze uit elkander gestoven, eens op zich zelven rondgedraaid, roerloos aan de oppervlakte bleven liggen: vijf, acht, soms tot tien.... Zij had telkens iets als een halve, zwarte schijf vergaard, wanneer Monica beneden kwam. | |
[pagina 61]
| |
Ondanks haar ijver verminderde het vliegengetal niet of weinig: de toevoer van nieuwe uitwijkelingen moest onuitputbaar zijn. Een andere geesel van dat huis waren de muggen. Zoodra Pia 's avonds de wimpers look, zoefde hun stil en onheilbrengend gezang aan haar oor; zij sloeg in 't duister naar den onzichtbaren vijand; somtijds wel eene op haar voorhoofd dood, maar dadelijk ronkte er eene andere in de nabijheid. Deswege moest het venster toeblijven en het was er stikkend heet onder 't lage gewelf. Wanneer zij 's morgens opstond waren de teekens der nachtelijke vervolgingen nog merkbaar op haar aangezichtje, roodgezwollen, bloedig gekrabd Hare kneukeltjes jeukten, hare polsen zelf waren met steken overspikkeld. De tantes ook leden gelijke kwelling. ‘Dat komt door het voorbijrijden der hooiwagens; de “meuzies” dwarrelen er rond en dringen in de huizen, het is alle jaren hetzelfde,’ verklaarde oom Stant, alsof zijne uitlegging voldoende geweest ware om de plaag lijdelijk te kunnen aannemen. | |
[pagina 62]
| |
‘Kom, gij mocht medegaan,’ zei tante Juliane eens op een namiddag, ‘we zullen salieGa naar voetnoot1) halen,’ een heilmiddel tegen de muggen. Het was naar de brouwerij, en in de buurt. Die uitnoodiging kwam zoo onverwacht, dat Pia aarzelde om van haar stoeltje op te staan. ‘Indien gij liefst tehuis blijft, moogt gij ook,’ hernam hare tante, reeds met den appel der deur in de hand. O neen, en met éen sprong was zij bij Juliane. Zelden zag Pia de straat, behalve des morgens vroeg, wanneer zij naar de mis ging. Nu had alles een ander uitzicht: de schaduw lag schier tot in het midden, de zon brandde aan den overkant en kaatste hare hitte van de gevels weder; alle luiken waren open; boven sommige vensters stond een beschuttend paviljoen, waar degenen woonden, die een zittend bedrijf uitoefenden: een schoenmaker, omringd door zijne leesten, met den pikdraad in de hand; de kleermaker en zijne leerjongens op hunne tafel; er liep een groote hond, die Pia | |
[pagina 63]
| |
voorzichtigheidshalve wat nader tot tante Juliane deed dringen. De brouwerij bestond uit een oud huis met vele bijgebouwen, schitterend wit gekalkt, hier en daar op de ruime binnenplaats met gras begroeid en met fruitboomen beplant. Eene dochter des huizes kwam uit de achterdeur op tante's bescheiden getik; want de bezoeksters waren door de open poort binnengegaan. ‘Salie? O ja zeker, zooveel als gij wilt, dochter Kneuvels, er staat er genoeg in den lochting (tuin),’ en het meisje leidde beiden er heen. Men moest door een kelder, vele trappen af, vele weder op. Het was zonderling. Daarbuiten lag de tuin door een muur omringd als een kerkhof, maar met pereboomen op den gevel van 't gebouw boven die onderaardsche gang. De roodbruine, langwerpige vruchten blonken overvloedig van tusschen de bladeren uit Dat alles was zoo nieuw voor Pia. En zie, daar lag een plankje, daar liep een beekje midden in die besloten plaats en ginds onder de muren weg!... | |
[pagina 64]
| |
‘Trek maar af,’ sprak het meisje, grijsgroene struiken aanwijzend, waarvan ieder takje met een mager paars bloemtrosje was voorzien. En tante Juliane deed het met schuchtere omzichtigheid. Zij klaagden over de muggen, die ook zij ‘meuzies’ noemden. Er stonden nog andere bloemen in dien hof, groenten ook; maar Pia keek niet naar deze. Toen werd er insgelijks van haar gesproken: de woorden ‘last’ en ‘weldaad’ gefluisterd. Pia kreeg eene groote pioen van het meisje, en deze zei, dat ze een klein zusterken had, dat - jammer genoeg - op dit uur in de school was, en dat Pia weer moest komen om met haar te spelen: ‘waarom niet?’ tot tante Juliane, die terughoudend glimlachte en noch ja, noch neen antwoordde. |
|