levendigd aangezichtje,’ en dan liep ik met de barakkinderen op het Heuvelplein.’
De drie zusters zagen elkander veelbeduidend aan.
Monica vatte moed om haar onderzoek voort te zetten: ‘En des Zondags?’
‘O, des Zondags moest ik de piano spelen.’
‘En waarom dat?’
‘Voor de soldaten en de meiden, die in onze herberg dansten,’ berichtte Pia.
‘Gij!’ riepen zij uit.
‘Ja ik, en somtijds tot laat in den avond; ik was dood van den vaak. En gerucht, en gelach, en tabaksrook in huis!’ vertelde zij, hare indrukken onsamenhangend mededeelend.
Het was een kind, het was hun nichtje, dat zulke dingen beleefd had in een midden, waaraan de gedachte alleen de drie oude meisjes zou hebben doen blozen, indien het bloed nog tot haar wangen had kunnen stijgen!...
‘Zwijg,’ bevalen zij, met godsdienstige krachtsinspanning hare nieuwsgierigheid om meer te weten onderdrukkend. Pia kon volstrekt niet begrijpen, waarin zij had gefaald: