De bruid des Heeren
(1895)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekendIII.Monica leidde haar dra naar het voutjeGa naar voetnoot1), eenige treden op, waar een bed voor haar was gereedgemaakt. Er stond een groote kast van spieshout, gansch ledig. De weinige kleederen van het kind werden er in gehangen; zij schenen zoo kort aan die hooge haken. Monica had een rokje van gingang ter hand genomen: wit en paars geruit, met fronsels gegarneerd. Het tijdperk was nog niet aangebroken, waarop de stadskinderen en die van buiten dezelfde modes droegen. De oude dochter schudde het hoofd; de misprijzende uitdrukking | |
[pagina 10]
| |
van haar klein gelaat sloeg tot misnoegen over, en al de ingeboren en aangeleerde verachting voor alles, wat naar sieraad zweemde, in haar opgewekt zijnde: ‘Dit is goed voor spelspelersGa naar voetnoot1),’ zeide zij. Pia dorst niet antwoorden en oogde haar geliefkoosd en versmaad kleedje na, dat achteraan, geheel alleen over een haak geslagen werd als iets buiten gebruik gesteld. Aan het avondmaal zat zij naast oom Stant. Hij sprak niet, hij zag haar niet aan. Zij was een weinig bang voor hem. Het eten scheen haar zonderling en onbevredigend: karnemelkpap en aardappelen onder eene schijf op het blad van de kachel gebraden. Oom Stant keerde zich bestendig half om, met den schouder naar haar, om er heete, en naar zijn zin gebradene, uit te zoeken. Op zijne zusters gaf hij geen acht; maar hij had een mooien aardappel op het bord van Pia gelegd, dien zij traag en schuw begon te eten, er stukken van met de hand - op gevaar af zich te | |
[pagina 11]
| |
branden - in greintjes zout en boter doopend. ‘Smaakt het, klein spook?’ vroeg hij eensklaps, zich zeer laag tot haar buigend, terwijl hij een tikje op haar rug gaf. ‘Ja,’ antwoordde Pia, onder de begoochelende streeling van oom Stant's blik en zijn goedigen glimlach haar eetlust weerkrijgend. ‘Vette keuken, magere erfenis,’ verklaarde Monica, als eene ontschuldiging voor den eenvoud van het maal, of als de uiting van een grondregel, waarnaar de nieuw-aangekomene zich zou te richten hebben. Pia moest vóór de anderen naar bed. Zij was aan zoo iets niet gewend; ook sliep zij nog niet, toen de huisgenooten boven kwamen. Alles was hier vreemd: de uren sloegen zoo ras en luid op het hanghorloge in de keuken, die de luidere kloppen van den kerktoren voorafgingen; daarbuiten was niet het minste gerucht te vernemen; en de duisternis om haar heen, met de herinnering aan den eenzamen, afgelegden weg en het bewustzijn van den gerekten winternacht, gaven haar een | |
[pagina 12]
| |
gevoel van volkomen afzondering en eindelooze leemte. Nu hoorde zij beneden grendels inschuiven, stoelen verplaatsen, schoenen uitdoen; de trapdeur werd geopend, een lichtstraal schoot binnen, en de tantes één voor één traden op hare kousen de trap naar 't verdiep op, - dit kon zij zien van uit haar bed. Oom Stant volgde. Hij had een koperen kaarspan in de hand. Hij ging gebogen; hij scheen haar zeer oud. En hij ook zette een voet op de naar boven leidende trede, iets in den mond brommend. Toen veranderde hij van plan en kwam in hare kamer, die halverwege de trap op 't portaal was. ‘Slaapt gij niet, klein spook?’ vroeg hij, ziende, dat Pia hem wakker aankeek. ‘Nog niet,’ zei ze. ‘Te koud misschien?’ vroeg hij weder, met een huivering door het inderdaad groot verschil van warmtegraad met deze lucht en die der keuken veroorzaakt. En voordat Pia antwoordde, dekte hij met de ééne hand, terwijl hij voortdurend het licht in de andere hield, | |
[pagina 13]
| |
de sarges achter haar rugje toe; dan legde hij haar kleedje en haar onderrokje op haar; en in zijne moederlijke bezorgdheid nam hij ook hare kousjes van den vloer en haar kraagje van den stoel, ze teeder en ondoelmatig op haar duwend, waarna hij sprakeloos naar boven trok, terwijl het kind zich wellustig in de dekens, en ook figuurlijk in zijn liefde wikkelde. |
|