Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 109] [p. 109] Het buitenmeisje. Zij vroegen of ze tevreden was, In de stad tevreden en daar? Het jonge meisje knikte ja, Zij waren zoo goed voor haar! Zij knikte ja, zij zweeg en ging In de kelderkeuken staan, En zag omhoog door 't vensterraam, Op straat de voeten gaan. Toen dacht zij aan het groene veld En aan haar ouders hut: Daar over waait hoog de populier, En de vlierboom aan den put. Het geitjen op 't grasplein ginds verre de kerk, En de lucht oneindig blauw, - Haar moeder haspelt aan 't open raam, En haar vader zit op 't getouw. De wiedsters in 't veld en de leeuwrik omhoog; - O lag zij bij hen in het vlas! - En zat zij te peinzen, toen vroegen zij haar, Of ze tevreden was? [pagina 110] [p. 110] Zij waren zoo goed en zoo vriendlijk met haar, Zij kon niet zeggen: neen - Maar 's avonds als zij slapen ging, Toen weende zij alleen. Vorige Volgende