Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] De molenzeilen. De mulder droeg zijn zoontje, Zijn vreugd, zijn levensheil, Met zich soms op den molen, Langs trappen smal en steil. Wel schrikte 't in den eerste, Wel was het soms vervaard, En hield zich vast aan vader, Als 't nederzag naar de aard; Maar 't was een recht genoegen Daarboven voor het kind, Zoo bij die groote zeilen, Die ronkten in den wind. In 't draaien van de wielen, In 't bonzen en 't gekraak, En 't springen op de zakken Vond 't jonge kind vermaak. Daar keek het uit den molen, Verwonderd, naar beneên, En sloeg de handjes samen, Hoe klein toch alles scheen: [pagina 78] [p. 78] De menschen op den akker, De boomen in het rond, De zwaarbeladen ezel, Die aan den molen stond. De najaarswinden bliezen, Het rijpe fruit viel neer; De molenzeilen vlogen En draaiden heen en weêr; Het knaapje speelde buiten En zag zijn vader staan, Die door het kijkgat loerde, En keek hem lachend aan. Zijn zoontje bij de zeilen: Wat ijslijk oogenblik! De mulder staart en siddert, Verstomd van angst en schrik. De zeilen vliegen rasser In feller, wilder vlucht, En raken 't arme knaapje, En slingren 't in de lucht. Het stortte tuimlend neder, En spartelde op den grond; Dat zag de bange vader Die op den molen stond. [pagina 79] [p. 79] En hoe hij kwam geloopen En 't lijkje in de armen sloot En het met wilde klachten En tranen overgoot - Dat is verward en duister Hem in 't geheugen, want De wanhoop van zijn herte Verdwaalde hem 't verstand. Sinds stoven twintigmalen De najaarsblaadren neêr; Sinds bloeiden twintigmalen De groene velden weêr. Nog staat en huis en molen Zooals het vroeger was, Nog speelt de morgenzonne Op maluwbloem en gras. Maar soms bij zomeravond, In stil en helder weêr, Zit de oude mulder, zwijgend, Voor zijne woning neer. Dat is het uur der ruste, Dat geest en hert verkwikt, Hij staroogt in de verte Of strak ten gronde blikt. [pagina 80] [p. 80] Maar als de zeilen draaien En dat hij kindren ziet, Dan zegt hij, schielijk schrikkend: ‘Genaakt den molen niet!’ Vorige Volgende