Gedichten(1870)–Rosalie Loveling, Virginie Loveling– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Vader en moeder. ‘Het is vandaag zijn bruiloft,’ sprak hij, En toen welde er een zucht uit zijn herte, ‘De bruiloft van ons eenig kind;’ Hij hoorde 't geschut in de verte. ‘Ja,’ zegde de moeder, ‘het eenige kind Dat de hemel ons liet van de zeven - Zoo vroeg aan het werk steeds, de vreugde van 't huis, En nu het verdriet van ons leven.’ ‘Ik wil er geen traan meer om laten,’ zeî hij, ‘Ik zal 't hem niet langer beletten; Maar nimmer, dat weet hij, zal hij hier met haar Den voet op den huisdrempel zetten.’ ‘Ja,’ sprak weêr de moeder, ‘wanneer hij vertrok, Ik wou het voor 't laatst hem nog zeggen, Dat hij zoo verblind is, en dat hij ons beî Van verdriet in het graf nog zal leggen.’ Toen zag de oude vader aan 't raam, waar hij stond, Zijn zoon op den naadrenden wagen, En zegde bedroefd, wijl die aankwam: ‘ik zou Hem nog liever naar 't kerkhof zien dragen.’ [pagina 21] [p. 21] De zonschijn lag over den weg, en het zand Vloog op voor de paarden, die stoven. Hoe blonken de wielen, hoe wapperde hoog Het sneeuwwitte linnen daar boven! De bruid en de bruidegom waren op eens Aan 't hof uit den wagen gestegen, En kwamen voor vader en moeder nu staan, En baden hen beide om den zegen. Zij kenden haar niet, en zij stond daar zoo stil En zoo bang de oude moeder te aanschouwen, Een traan in het oog en geen woord op de tong: Zij stond met de handen gevouwen. En moeder wist niet wat zij deed, want zij hief Hare hand als een' zeegning ten hoogen, En wendde het hoofd van hen beiden weêr af, En hield toen de hand voor hare oogen. En hij zegde zachtjens met bevende stem: ‘Leeft kinderen samen in vrede!’ En vader en moeder ging mede ter kerk; Zij vierden het bruiloftfeest mede! Vorige Volgende