België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 4
(1984)–Paul Louyet– Auteursrechtelijk beschermdHet verzet
[pagina 27]
| |
Deel 2 De inlichtingsdiensten1 De losse eindjesVoor ‘Clarence’ is alles begonnen op een mooie, zonnige zondag in september 1939 - de derde, 's morgens - toen Walthère Dewé, de hoofdingenieur-directeur van de Luikse regie voor Telegraaf en Telefoon een man aan huis kreeg waarvan hij niet eens de naam kende en die zich nogal geheimzinnig aandiende met zijn voornaam, Daniel. Captain Daniel. Het ogenblik was bijzonder ernstig want Duitsland was de eerste september Polen binnengevallen en nagenoeg iedereen verwachtte elk ogenblik de Engelse en de Franse oorlogsverklaring aan het Derde Rijk. Maar daarover ging het gesprek niet, toch niet rechtstreeks. Daniel was lid van de Britse Intelligence Service en kwam Dewé opzoeken om hem in dienst te nemen. Of beter gezegd hem opnieuw te engageren, want de Engelse geheime diensten waren niet vergeten dat Dewé, tijdens de Eerste Wereldoorlog, voor hen in bezet België het net ‘la Dame Blanche’ had geleid met verbluffende resultaten. Of hij opnieuw met de Britten op wilde stappen? Het moet voor de hoge ambtenaar geen gemakkelijke beslissing zijn geweest. Om te beginnen is hij geen jong man meer in 1939 en weet hij bij ondervinding welke inspanning de organisatie van een inlichtingsdienst vergt. Verder, en het is zeker niet minder belangrijk, is hij vergrijsd in dienst van een staat die sedert 1936 een zelfstandigheidspolitiek volgt, wars staat van alle allianties - ook met de vroegere geallieerden van 1914-1918 - en die, mochten de zaken voor Dewé verkeerd uitvallen, weleens verplicht zou kunnen worden, om der lieve neutraliteit wil, de man aan de dijk te zetten, wie weet te veroordelen wegens spionage. Toch heeft Dewé klaarblijkelijk niet geaarzeld want al dezelfde dag steekt hij, de bezadigde, bejaarde burger van wal en vormt hij met een paar vrienden het ‘Corps d'Observation Beige’. Dit inlichtingsnet zal vier observatieposten oprichten aan de Belgisch-Duitse grens, in La Ca- | |
[pagina 28]
| |
1
2
3
4
5
6
(1) De jonge ingenieur Walthère Dewé (2) De ‘père tranquille’ (3) Walthère Dewé tijdens de Eerste Wereldoorlog met zijn staf van ‘La Dame Blanche’ (4) Een van zijn identiteiten: Jacques Deflandre (5) Dewés plechtige begrafenis in Luik, na de oorlog (6) De inhuldiging van een gedenkteken op de plaats waar Dewé op 14 januari 1944 werd neergeschoten | |
[pagina 29]
| |
1
2
3
4
5
6
(1-3) Tekeningen en fotos die door de Belgische inlichtingsdiensten aan Londen werden overgemaakt in verband met de Duitse voorbereidingen voor de operatie ‘Seelöwe’, de invasie op de Britse eilanden (4-6) Duitse voorlichting bestemd voor de invasietroepen van de ‘Wehrmacht’... | |
[pagina 30]
| |
lamine, Eupen, Malmédy en Sankt-Vith en vier radiozenders opstellen voor rechtstreeks contact met de Intelligence Service, in Luik, Brussel, Namen en Marche. De nieuwe dienst is onmiddellijk aan het werk gegaan en heeft, tijdens de schemeroorlog, gedaan wat hij kon; Belgische industriëlen, die zakenrelaties hadden met Duitsland, toeristen, grensarbeiders brachten berichten aan over de Duitse industrie, transport, troepenbewegingen, noem maar op, die prompt aan Engeland werden doorgespeeld. Mettertijd groeit ook de zekerheid dat de Belgische zelfstandigheidspolitiek beter de Duitsers dient dan de geallieerden, want voor Dewé en zijn ‘Corps d'Observation’ wordt het alsmaar duidelijker dat de Duitse inval voor de deur staat. Hij zal het nog een laatste keer bevestigen op 9 mei 1940. Het ligt evenwel voor de hand dat de Engelse activiteiten op het vasteland de Duitsers niet onverschillig laten. Zo zij voorlopig niets weten van Dewé en zijn vrienden, hebben zij evenwel heel snel vernomen dat de Intelligence Service zijn operaties in West-Europa leidt via een centrale, die in Den Haag gevestigd is. Het duurt niet lang of de Duitse contraspionage, de Abwehr, heeft de centrale gepenetreerd en zal ze, het kan niet geloochend worden, ridiculiseren. Zo heeft zij al in november 1939 het hoofd van de centrale, Payne Best, diets kunnen maken dat een hoger Duits officier naar de geallieerden over wilde lopen en op een afgesproken dag en uur op Best zou zitten te wachten in het Nederlandse grensstadje Venlo. Wanneer Best samen met zijn collega Stevens in Venlo aankomt, worden ze zonder omhaal naar Duitsland ontvoerd. Het is maar een begin. De Engelsen weten immers niet dat hun Haagse centrale, waar uiteindelijk de draden samenkomen van een net dat zij over Nederland, België en Frankrijk hebben uitgespannen, vierentwintig uur op de vierentwintig door de Abwehr geobserveerd wordt. Die heeft, het incident Best-Stevens is er het beste bewijs voor, haar pionnetjes geplaatst tot in de dienst zelf en alles en iedereen in contact met de centrale op steekkaarten genoteerd, geregistreerd, gefotografeerd. Het ergste moet dus nog komen want wanneer, na de Duitse inval in Nederland en België, Nederland in vier dagen tijds overrompeld wordt, blijkt dit een te korte tijd te zijn geweest voor de centrale om de veiligheid van haar organisatie te verzekeren. De Duitsers vinden er een lijst van de agenten van de Intelligence Service in heel West-Europa. De gevolgen kan men zich indenken. Na de ineenstorting van Nederland, België en weldra ook Frankrijk worden de leden van de Engelse inlichtingsdiensten in de bezette gebieden opgeruimd en korte metten gemaakt met de middelen waarmee ze uitgerust waren, o.m. de zenders. Einde juni 1940 is West-Europa derhalve voor de Engelsen, op het gebied van de inlichtingen, een woestijn geworden, een no-mans-land, een witte vlek op de landkaart, een terra incognita. Wat gebeurt er nu met Walthère Dewé? De Belgische regering heeft hem, als hoofdingenieur van de R.T.T., belast met de algemene leiding van de telegrafische en telefonische verbindingen van het Belgische leger. Hij is dan ook onze troepen tot de capitulatie gevolgd. Klaarblijkelijk hebben de Duitsers zijn naam niet gevonden op de lijst van de Haagse centrale of niet achterhaald wie achter zijn schuilnaam stak. Dewé komt dus in juni 1940 terug naar Luik, niet alleen ongedeerd maar ook vast van plan het contact met Captain Daniel en de Intelligence Service te herstellen. Hij heeft bovendien tijdens de veldtocht kennisgemaakt met een andere ingenieur, Hector Demarque en hem bij zijn kleine ploeg ingelijfd. Terug in Luik geven ze hun organisatie een nieuwe naam: Clarence; ze nemen de schuilnamen aan van Cleveland (Dewé) en Clarence (Demarque). Samen zullen zij gaandeweg een inlichtingsdienst uitbouwen die een voorbeeld is geweest voor alle andere organisaties en een efficiëntie heeft bereikt die nergens, ook niet in het buitenland, overtroffen werd. Omstreeks de tijd dat Dewé en Demarque vertrekken met Clarence, komt Fernand Kerkhofs, die tijdens de achttiendaagse veldtocht naar Frankrijk was uitgeweken, terug naar Brussel. Kerkhofs, die een belangrijk man is in de Brufina, de holding waartoe ook de Bank van Brussel behoort, heeft tijdens de Eerste Wereldoorlog net als Dewé voor de Engelsen gewerkt en wil, nu de Duitsers hier terug zijn, opnieuw wat gaan ondernemen. Maar hij was niet door de Engelse inlichtingsdiensten gekontakteerd ge- | |
[pagina 31]
| |
worden en moet het dan maar alléén doen. Maar omdat hij uit vroeger tijden relaties heeft opgespaard met mensen van de Staatsveiligheid, de politie en de rijkswacht, krijgt hij in deze kringen vrij vlug aansluiting op elementen, die ook de strijd voort willen zetten. Toch schijnt de onderneming, die politieke en economische inlichtingen aan Engeland door wil spelen, in de context van de tijd, van de Duitse onoverwinnelijkheid, van de spoedige compromisvrede, zo riskant, zelfs op het buitenissige af, dat hij door heel wat mensen, die hij benadert om hen bij zijn beweging in te lijven, wordt afgescheept. Een ervan zegt hem trouwens dat al wat hij aan het ondernemen is op niets uit zal draaien, op zero. Daarom heet Kerkhofs zijn organisatie, die wellicht van alle inlichtingsdiensten de talrijkste leden zal tellen, de dienst Zero. In dezelfde periode, zij het iets later, ontstaat eveneens in Brussel het derde grote Belgische net:Luc. Op 11 november 1940 bestelt men het gerapatrieerde stoffelijk overschot ter aarde van een jong Belgisch onderofficier, Luc Leclercq, die tijdens de achttiendaagse veldtocht gesneuveld was. Bij deze gelegenheid besluit de vader van Luc, Georges Leclercq, de nagedachtenis van zijn zoon te eren door diens naam te geven aan een organisatie, die hij op wil richten en die zowel een inlichtingsdienst moet worden als een lijn om jonge mensen naar Engeland over te brengen. Georges Leclercq, die ambtenaar is bij het Ministerie van Justitie, is een groot-invalide uit de Eerste Wereldoorlog en heeft, via de associaties van invaliden en oud-strijders, relaties en rekruteringsmogelijkheden om met de uitvoering van zijn plannen te kunnen beginnen. Naast deze drie netten, die de hele oorlog door niet alleen zullen blijven bestaan maar ook tot aanzienlijke organisaties uitgroeien, ontstaan een hele reeks groepen en groepjes, waarvan de meeste het niet lang vol zullen houden, ofwel omdat ze de hoop efficiënt werk te leveren op moeten geven, ofwel omdat ze de ongelijke strijd met de Duitsers niet aankunnen. Vele onder hen zullen trouwens, om hun werk voort te kunnen zetten, contact zoeken met de drie grote diensten en zich bij hen aansluiten. Het zal de inlichtingsdiensten, tegen alle voorspellingen, tegen alle waarschijnlijkheid in, voor de wind gaan, veel meer dan zij het zich zelf voor konden stellen juist na de nederlaag. Want wat is de toestand waarin zij zich, allemaal zonder onderscheid, bevinden in 1940? Om te beginnen, het werd al eerder gezegd, is het klimaat, de fameuze ‘air du temps’, niet erg gunstig om de strijd tegen de overmachtige bezetter aan te vatten. De inlichtingsdiensten moeten niet rekenen op de medewerking, laat staan de sympathie van de bevolking, die wantrouwig staat tegen elk initiatief dat de orde en de rust kan verstoren en represailles uitlokken. Dat isolement ten overstaan van de eigen landgenoten gaat gepaard met een volledige afzondering tegenover de geallieerde, die ze tot elke prijs willen helpen maar waarmee ze niet het minste contact meer hebben. Want zelfs Clarence, die afspraken had met de Intelligence Service, die gewerkt had sedert september 1939 is, sedert de Duitse inval, sedert de opruiming van de Haagse centrale, elke aansluiting verloren. De periode is dan ook bijzonder dramatisch en uitzonderlijk frustrerend. Want tijdens de zomer en de herfst 1940 ligt België als het ware op de frontlinie tussen Duitsland en Groot-Brittannië. De Luftwaffe heeft de slag om Engeland, haar groot luchtoffensief, gelanceerd tegen de Britse eilanden, bombardeert deze dag en nacht. Ze vertrekt hiervoor van luchthavens die voor een groot gedeelte op het Belgisch grondgebied liggen. Verder bereidt de Kriegsmarine de operatie ‘Seelöwe’ voor, die de divisies van de Duitse Wehrmacht over het Kanaal moet brengen voor de invasie in Groot-Brittannië. Dat betekent dat de inlichtingsdiensten een uitgebreid werkterrein hebben, dat ze inlichtingen bij de vleet verzamelen en dat ze er, bij gebrek aan verbindingen met Londen, geen blijf mee weten. Met uitzondering van Clarence, bezitten de meeste organisaties geen zender. Nu kunnen ze dergelijk tuig zonder veel moeite in mekaar knutselen, maar ligt het probleem niet alleen in het bezit van een zender. Clarence, b.v. had, toen hij nog ‘Corps d'Observation Beige’ heette, van de Intelligence Service vier zenders gekregen. Zodra de dienst terug op dreef komt worden de zenders opnieuw in gebruik genomen en proberen de inlichtingsdiensten de vroegere correspondenten van Dewé te bereiken. Het is bij telkens weer herhaalde en verbeten voortgezette pogingen gebleven want aan de Engelse | |
[pagina 32]
| |
1
2
3
4
5
6
Rapporten van de Belgische inlichtingsdiensten over de bouw van de Duitse verdedigingswerken aan de kust van de Atlantische Oceaan, de zogenaamde ‘Atlantik Wall’ | |
[pagina 33]
| |
kant bleek de lijn verloren te lopen, luisterden ze niet, bleef het contact uit. Hoe kan dat nu?Ga naar voetnoot*3 Wanneer men een radioverbinding tot stand wil brengen is het niet voldoende een programma in de ether te zenden; het moet ook zijn bestemming bereiken. Dat kan pas wanneer tussen hem die uitzendt en hem die luistert van te voren afspraken zijn gemaakt omtrent hun ontmoetingsplaats in de ether, d.w.z. op welke golflengte ze zullen zenden en ontvangen; ook omtrent de codetaal die ze zullen gebruiken opdat niet Jan en alleman mee kan luisteren; ten derde ook het tijdstip, waarop ze zullen spreken en luisteren. Ten slotte moeten ze ook het geschikte materiaal hebben, d.w.z. niet alleen een zender, maar ook de kristallen nodig om op die bepaalde golflengte uit te zenden en niet op een andere. Het is kenschetsend voor de desorganisatie na de nederlaag van de geallieerden in West-Europa, dat zo belangrijke contacten en afspraken als b.v. die van de Intelligence Service met Clarence de ramp niet hebben overleefd. Ook op het einde van 1940 is België nog altijd de witte vlek op de landkaart. Hoe proberen ze nu, aan weerskanten van de Noordzee, dat te verhelpen? Aangezien ze in de ether geen kontakt tot stand kunnen brengen, proberen de organisaties in bezet België Groot-Brittannië over land te bereiken en zenden ze boodschappers zoveel ze kunnen. Clarence, b.v., doet een beroep op een ingenieur-zakenman, Aristide, die tot op de Engelse ambassade in Madrid kan geraken en de wensen van de inlichtingsdienst aan de Britse militaire attaché overbrengt. Maar het is niet eenvoudig, helemaal in het begin van de bezetting, zonder de knepen van het vak te kennen en de gaten in de strategische voorzieningen van de vijand, uit België door Frankrijk heen tot in Spanje te komen; het is nog minder eenvoudig het vertrouwen te winnen van de Britten, die intussen voldoende respect voor de contraspionagediensten van de vijand hebben opgebracht om niet elk aanbod zo maar te aanvaarden, wel integendeel. Resultaat: het duurt erg lang voor de Britten aan de verzoeken van de inlichtingsdiensten een gevolg geven. Zo lang trouwens, dat 1940 ten einde loopt en Dewé b.v. in januari 1941 besluit van februari af er de brui van te geven en niet langer het leven van zijn medewerkers en het zijne op het spel te zetten om een opdracht uit te voeren die bij gebrek aan snel en regelmatig contact hopeloos lijkt. Maar dan wordt, precies op de valreep, de muur van het wantrouwen doorbroken. In januari 1941 dropt men, in bezet gebied, de eerste valschermspringer voor de Belgische inlichtingsdiensten. |
|