België in de Tweede Wereldoorlog. Deel 4
(1984)–Paul Louyet– Auteursrechtelijk beschermdHet verzet
[pagina 7]
| |||||||||
Deel 1 Na de nederlaag1 Het nawee‘Het gezag van de bezetter is geen wettelijk gezag; niemand is hem achting en gehoorzaamheid verschuldigd. Het enige wettelijke gezag in den lande is dat van de Koning, de regering en de vertegenwoordigers van het volk. Hun gezag is het enige waaraan wij genegenheid en onderdanigheid verschuldigd zijn.’ In deze termen spreekt Kardinaal Mercier het Belgische volk toe tijdens zijn Nieuwjaarsboodschap op 1 januari 1915. Hij spoort niet aan, geeft geen richtlijnen maar stelt alleen vast wat de bevolking sedert 4 augustus 1914, dag van de Duitse inval in het neutrale België, spontaan als gedragslijn heeft aangenomen. Spectakulaire gebaren bevestigen telkens weer haar permanent protest. Zo zullen ter gelegenheid van de eerste Nationale Feestdag na de bezetting van het land, op 21 juli 1915, alle huizen, kantoren, fabrieken, winkels, drankgelegenheden, restaurants, theaters, bioskopen, café-concerts sluiten ten teken van rouw. Zo zal de burgemeester van Brussel, Adolphe Max, op alle muren van de hoofdstad doen aanplakken dat de defaitistische berichten, die de Duitsers publiceren over de geallieerde oorlogvoering, gelogen zijn. Hij zal hiervoor in september 1914 naar Duitsland worden gedeporteerd. Enkele maanden nadien, in januari 1915, is het de beurt aan alle Belgische gemeentebesturen, die ‘en bloc’ weigeren de Duitsers de namen te geven van de Belgen die sedert de Duitse inval zijn uitgeweken. Een jaar later weigeren ze weer ‘en bloc’ de Duitse overheid de lijsten van de werklozen te overhandigen. In 1917 neemt het hele Ministerie van Justitie, van de hoogste tot de laagste ambtenaar, zijn ontslag als protest tegen de door de Duitsers gedecreteerde administratieve scheiding van het land in een Waals en een Vlaams gewest. Een jaar later, begin 1918, zullen alle Belgische rechtbanken het af laten weten en, wegens de aanhouding en deportatie van hoge magistraten die het hadden opgenomen tegen de collaborerende Raad van Vlaanderen, het werk neerleggen tot het einde van de oorlog. Ook op industrieel gebied hebben de Duitsers het verre van gemakkelijk met het bezette België. Steunend op het artikel 115 uit het Belgische | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
strafwetboek, dat samenwerken met een bezettende mogendheid strafrechterlijk beteugelt, weigeren de Belgische industriëlen welke activiteit ook voort te zetten die de vijand zou kunnen dienstig zijn en sluiten ze de belangrijkste fabrieken. Als gevolg hiervan zullen de Duitsers een deel van de Belgische industrie ontmantelen en een aantal werkloze arbeiders deporteren, wat de sympathie van de bevolking voor de bezetter uiteraard niet zal vergroten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog is er in ons land een ongewone unanimiteit geweest, één en dezelfde anti-Duitse houding, die door alle lagen, standen en klassen van de bevolking werd aangenomen in om het even welk landsgedeelte.
Men zou bijna geneigd zijn te zeggen dat dezelfde unanimiteit tot stand gekomen is tijdens de eerste maanden van de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog, maar dan precies andersom, wanneer men de volgende twee teksten leest. De eerste is van de hand van de toenmalige gouverneur van de Société Générale de Belgique, Alexandre Galopin, als het ware de economische koning van België. Galopin schrijft op 15 juli 1940: ‘Deze geestesgesteldheid (van de Belgische bevolking) is niet van aard een houding van hardnekkig verzet in de hand te werken...’. Paul Struye, die later voorzitter van de Belgische Senaat zal worden en tijdens de bezetting, ten gerieve van de Belgische regering in Londen, geregeld peilde naar de openbare mening in ons land, zegt over de beginperiode van de bezetting: ‘... Er was geen spoor van vijandschap tussen de Belgische bevolking en het Duitse leger.’ Wat is er gebeurd? Waarom reageert men op hetzelfde feit, de niet-geprovoceerde aanval van een groot en machtig rijk op een klein, neutraal, ongebonden en vreedzaam land, op een zo totaal verschillende wijze in 1914 en in 1940? We kunnen veel redenen op een rijtje zetten. In 1914 heeft de strijd om het grondgebied veel langer geduurd dan in 1940. Het Belgische leger heeft voortdurend weerstand geboden en de verdediging van versterkte stellingen als Luik en Antwerpen hebben het de Duitsers moeilijk gemaakt en de geallieerde Franse en Engelse legers de mogelijkheid gegeven om zich te organizeren. Wanneer het Belgische leger zich dan in de Westhoek van het land in gaat graven, zal het de hele oorlog lang dit gedeelte van België uit de handen van de vijand kunnen houden. Dit betekent dat het staatshoofd, Koning Albert, tegelijk opperbevelhebber van het leger, tijdens de hele duur van het conflict op Belgische bodem blijft. Het betekent ook dat het Belgische leger voort blijft vechten, dezelfde offers brengt als de andere geallieerden en België de legende ingaat als ‘brave, little Belgium’. Elke samenwerking met de bezetter betekent noodzakelijkerwijze schade berokkenen aan Koning en regering, aan de ‘jongens aan de IJzer’. In 1914 kan men zich zo iets nauwelijks indenken en wordt elke afwijking van de algemene regel zonder meer als landverraad geschandvlekt. In 1940 ziet het er helemaal anders uit. De krijgsverrichtingen werden op 28 mei 1940 gestaakt door de capitulatie. Het land is volledig bezet en er staat geen enkele Belgische soldaat meer aan de IJzer. De Koning is in het land gebleven en wekt de indruk de nederlaag te aanvaarden als een definitief gegeven, waarmee België het zal moeten stellen. Hij besluit trouwens zijn boodschap aan het leger en de bevolking op 28 mei 1940 met de woorden: ‘Morgen zullen wij aan het werk gaan met de rotsvaste wil het vaderland uit zijn puinen te doen herrijzen.’Ga naar voetnoot* Zijn deze woorden wel geen aansporing geweest tot collaboratie met de vijand - zo hebben sommigen ze later weleens willen interpreteren - kan men ze ook moeilijk beschouwen als een oproep tot verzet.
Een tweede reden om het onderscheid in de mentaliteit van 1914 en 1940 te verklaren ligt zowel in de ontevredenheid die men in den lande voelt, de wrevel en de wrok tegen de vroegere bondgenoten Engeland en vnl. Frankrijk, als in de bewondering voor de Duitse overwinnaar. Wanneer het Duitse leger ons land aanvalt op 10 mei 1940 vreest de bevolking het ergste en niet ten onrechte. De Duitse inval van 1914 ligt nog vers in het geheugen van velen en roept de herinnering op aan heel wat euveldaden, waarvan o.a. Aarschot, Leuven, Andenne, Tamines, Dinant het slachtoffer werden. Daarbij komt nog | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
1
2
3
4
5
(1-2) De wegvoering van Belgische arbeiders tijdens Wereldoorlog I (3-5) Belgische fabrieken, na hun ontmanteling door de Duitsers, tijdens de Eerste Wereldoorlog | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
1
2
3
4
5
(1) De Ridder-koning. Koning Albert tussen de Belgische soldaten aan het IJzerfront (2) Een loopgracht in de Eerste Wereldoorlog (3) Koning Leopold III bij de Belgische soldaten tijdens de meidagen van 1940 (4) Op de Grote Markt van leper, mei 1940. De uittocht van meer dan een miljoen vluchtelingen begint. (5) De proclamatie van koning Leopold aan het Belgisch leger bij de kapitulatie | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
dat, sedert het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939, de geallieerde propaganda de Duitsers heeft afgeschilderd als een haveloze, uitgehongerde barbarenhorde waartegenover de Zwarte Ulanen van 1914 beminnelijk amateurs waren. Wel, in mei 1940 stelt de Belgische bevolking met verbazing en - hoeft het gezegd? - kolossale opluchting vast dat de optrekkende soldaten helemaal niet passen in het apocalyptische beeld dat haar voorgetekend werd.Ga naar voetnoot*1 Het Duitse leger is goed gekleed en gevoed, veel beter bewapend en geleid dan het onze of dat van onze verbondenen; het is ook een toonbeeld van orde en discipline. In tegenstelling met wat de burgerbevolking heeft ondervonden van de eigen soldaten, de Franse of de Engelse, begeven de Duitsers zich niet aan plunderingen of baldadigheden; meer nog, waar onze mensen het ergste vreesden is het nooit tot schanddaden gekomen. Waar de Duitsers zich toch aan de burgerbevolking vergrepen hebben als in Vichte, is het op kleine schaal geweest en zo uitzonderlijk dat weinigen in den lande er van afwisten. Nu mag het wel zijn dat deze lovenswaardige houding voortspruit uit strikte bevelen van het Duitse Oberkommando dat in België een vooruitgeschoven stelling zag voor de vijandelijkheden die nog voor de boeg lagen en geen moeilijkheden wilde scheppen waar ze vermeden konden worden; de overgrote meerderheid van de bevolking is er zonder kleerscheuren afgekomen en betuigt degenen die haar hebben gespaard heel wat dankbaarheid. Deze erkentelijkheid gaat trouwens gepaard met een onverholen bewondering voor de volmaaktheid van het Duitse militaire beleid. De Belgen hebben nu zelf een staaltje ‘Blitzkrieg’ meegemaakt en aan den lijve ondervonden wat de Duitse oorlogsmachine vermag. België, met een leger van 600 000 man, verschanst in één grote versterkte vesting, houdt het niet langer dan achttien dagen vol. Zijn twee machtige bondgenoten varen niet veel beter en moeten de strijd staken, als Frankrijk, of zich uit het Europese vasteland terugtrekken, als Engeland. Het is symptomatisch dat de nederlagen van deze mogendheden niet zonder leedvermaak in het verslagen België worden vernomen. Immers, waar grote landen het moeten begeven is de nederlaag van een klein land gemakkelijker verontschuldigd, voor zichzelf aanvaardbaar. Onze landgenoten zullen de Duitsers zelfs nog meer kwaliteiten toeschrijven dan zij hebben om de eigen tekortkomingen te verbloemen, het eigen minderwaardigheidscomplex tot een minimum te reduceren. Daarbij komt ook een gevoelen van zelfverdediging kijken tegen de beschuldigingen die de vroegere bondgenoten, Frankrijk en, zij het in mindere mate, Engeland bij de capitulatie van het Belgische leger aan het adres van Koning Leopold hebben geuit. De Belgische soldaten en misschien nog meer de honderdduizenden vluchtelingen die de Duitsers voor zich uit hadden gedreven en samengedrongen op een paar vierkante kilometer in de westelijke hoek van het land wisten dat de toestand onhoudbaar was geworden en verder verzet nutteloos en onmogelijk. Men is Koning Leopold er dankbaar voor geweest dat hij het verlossende gebaar van de capitulatie gesteld heeft en verneemt dan met verontwaardiging dat deze door de vroegere bond- | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
genoten wordt bestempeld als verraad. Om dit tegen te spreken, om het eigen gedrag te verrechtvaardigen en zelfs, waarom niet, op te hemelen gaat men op zijn beurt op zoek naar de tekortkomingen en de fouten van de vroegere vrienden, die men dan aan de schandpaal zal nagelen. Men vindt deze fouten, natuurlijk; als dat nodig is, vindt men ze uit. Het is duidelijk dat, wanneer men Fransen en Engelsen ei zo na als vijanden gaat beschouwen, men van de weeromstuit hun Duitse tegenstrevers in een ander, beter daglicht gaat zien.
Ten slotte, en het is ongetwijfeld het belangrijkste element in de vorming van de openbare mening in ons land tijdens de eerste maanden van de bezetting, is er het geschil dat tijdens de meidagen is ontstaan tussen de Koning en de regering en dat, sedert 25 mei 1940, de allures van een regimecrisis heeft gekregen. De essentiële feiten zijn bekend en wortelen zowel in het recente verleden van het parlementaire regime als in het verloop van de oorlog zelf en de rol die Koning en regering zich erin toebedeeld hebben. Wanneer Koning Leopold III in 1934 de troon bestijgt in volle economische crisis, staat de parlementaire democratie in ons land op de helling. Het is duidelijk dat ze, met haar negentiendeeeuwse instrumentarium, de economische en sociale problemen van het ogenblik niet aankan; daarom moet ze hare meest wezenlijke bevoegdheden afstaan aan de regering en boet ze onvermijdelijk aan invloed en prestige in. Tegelijk wordt het ook duidelijk dat achter de schermen een uitzonderlijk belangrijke verschuiving in de machtsverhoudingen binnen de Belgische instellingen heeft plaatsgehad. Sedert de invoering van het algemene enkelvoudige stemrecht in 1919 zijn de politieke partijen veel meer dan vroeger op de voorgrond getreden, zijn ze moderne massapartijen geworden die, via de vat die ze hebben op de bevolking, doorslaggevend invloed gaan uitoefenen op parlement en regering, waarvan ze uiteindelijk het lot bepalen. Het ligt voor de hand dat deze stand van zaken problemen meebrengt. De partijen zijn niet door de grondwet voorzien, hebben geen rechtstreeks mandaat van de bevolking, kunnen er niet door gecontroleerd worden en geven er ook geen rekenschap aan. Verder, en daar ligt de kern van het probleem, hebben ze een andere, eigen finaliteit dan de instellingen van het land. Waar parlement en regering, uiteraard rechtstreeks of onrechtstreeks verantwoordelijk voor het volle, uitsluitend mogen begaan zijn met het openbaar belang, hebben de partijen eigen, specifieke oogmerken die al of niet met dit openbare belang overeenstemmen. Voorts komen ze, in het nastreven van hun objectieven, haast noodzakelijkerwijze in conflict met de andere partijen. Omdat nu de politieke partijen een dergelijke invloed uitoefenen op parlement en regering is het duidelijk dat alle conflicten, die ontstaan vanwege het uiteenlopen van de onderscheiden partijbelangen, op parlement en regering gerepercuteerd worden en er op inwerken als één reusachtige, middelpuntvliedende kracht. Het resultaat ligt voor de hand: de regering van Koning Leopold II is gekenmerkt door een heel hevige partijstrijd, een eruitvolgende erg grote instabiliteit van de regeringen, gemiddeld één om de zes maanden tussen 1937 en 1940, en het verlies van wat het regime nog aan prestige bezat bij de bevolking. Wanneer daarbij nog een reeks politiek-financiële schandalen aan het licht komen, schijnt de maat vol te zijn. De bevolking gaat zich afwenden van de traditionele partijen ten voordele van extremistische groeperingen en stuurt zelfs hier en daar carnavaleske figuren naar het parlement ten teken van misprijzen. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog schijnt het parlementaire regime ten dode opgeschreven. Het politieke vacuüm dat hierdoor ontstaat, zal door de monarchie gevuld worden. De vergelijking met parlement en regering is gauw en gemakkelijk gemaakt en valt volledig in het voordeel uit van het koningshuis, uiteraard stabiel, verheven boven alle partijtwisten en, al sedert Koning Albert, bijzonder populair. Het prestige van de monarchie wordt, sedert de troonsbestijging van Koning Leopold, nog verhoogd door de personaliteit van de jonge koning. Hij is een rijzig, voornaam maar ook sympathiek man waarvan de bevolking de ernst en de persoonlijke inzet waardeert. Hij is ook iemand, die door het leven niet gespaard werd; hij heeft slag op slag zijn vader en zijn vrouw verloren, die allebei accidenteel om het leven zijn gekomen. Zowel de dood van Koning Albert als die van Koningin Astrid zijn bijzonder | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
1
2
3
4
5
(1) Het kasteel van Anvaing bij Ronse, waar op 28 mei 1940 de kapitulatie van het Belgisch leger werd ondertekend (2) Generaal von Reichenau (centrum) ontvangt de Belgische gevolmachtigde, generaal-majoor Desrousseaux. (3) Generaal Desrousseaux (links) en generaal von Reichenau (4-5) België heeft onvoorwaardelijk gekapituleerd | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
zware persoonlijke verliezen geweest voor Koning Leopold; ze waren het ook voor de bevolking die het leed van de Koning deelde en hem meteen nader is gaan staan dan dit in ons land gewoonlijk het geval was. Wanneer de Koning dan in het openbaar onomwonden de politieke klasse aanpakt en haar op haar plichten en verantwoordelijkheid wijst, weet hij dat hij spreekt naar het hart van de bevolking, dat in hem een alternatief begint te zien voor een beleid dat altijd maar meer te wensen overlaat. Toch zal deze zienswijze ook gedeeld worden door vooraanstaande politici als een de Man, een van Zeeland, die gaan ijveren voor een uitbreiding van de bevoegdheden van de uitvoerende macht en, in de schoot ervan, voor een grotere persoonlijke inbreng van de Koning. Deze weet zich dan ook gevolgd door het volk, gedekt door representatieve politici wanneer hij alsmaar meer invloed gaat uitoefenen op het gebied dat hem het nauwst aan het hart ligt: de landsverdediging en de buitenlandse politiek. Van 1936 af zijn deze zogoed als gereserveerd koninklijk domein. De zorg van de Koning wordt natuurlijk ingegeven door de dreigende internationale toestand; de verhouding tussen de ons omringende mogendheden, meer bepaald Frankrijk en Duitsland, is zo explosief geworden dat een nieuw conflict elk ogenblik los kan barsten. De initiatieven die Koning Leopold neemt om het land buiten de oorlog te houden, de pogingen die hij onderneemt om, als de oorlog eenmaal uitgebroken is, de niet-geëngageerde landen van het Oslo-blok het conflict te besparen of, met de Nederlandse koningin, de oorlogvoerende landen met mekaar te verzoenen, zullen telkens honderd procent weerklank vinden bij de bevolking en Koning Leopold, vóór de storm ook over ons land uitbreekt, de aura van een charismatische leidersfiguur verlenen.
Het ligt voor de hand dat de uitbreiding van de koninklijke prerogatieven, meer in overeenstemming met de constitutionele monarchie van 1831 dan de parlementaire democratie van 1940, problemen meebrengt. Niettegenstaande de immense populariteit van de Koning bij de bevolking, niettegenstaande de loyauteit die de Belgische instellingen hem betuigen, zullen precies op het koninklijke domein bij uitstek, het internationale en het militaire beleid, spanningen rijzen tussen de vorst of zijn onmiddellijke medewerkers en de ministers, die de verantwoordelijkheid voor 's Konings daden op zich moeten nemen. Deze spanningen zullen, na de Duitse inval de 10de mei 1940, uitgroeien tot het schrijnendste conflict dat ons land sedert zijn onafhankelijkheid heeft meegemaakt, nl. de Koningskwestie. Het duurt na de inval niet lang of Koning en regering geven zich rekenschap van de hopeloze toestand van het Belgische leger. De Duitse Wehrmacht rolt met ontstellend gemak en in ontzettend tempo de Belgische troepen op, evenals de geallieerde legers die ons land zijn komen bijstaan, en zal ongetwijfeld over enkele dagen de zee bereiken. De capitulatie van het Belgische leger schijnt onvermijdelijk willen de autoriteiten een bloedbad vermijden, willen ze ook de honderdduizenden vluchtelingen die in de Westhoek van het land omsingeld zijn, het ergste besparen. Maar wat na de capitulatie? De houding van de regering is duidelijk: Koning Leopold moet met zijn ministers tijdig het land verlaten om de strijd aan de kant van de geallieerden voort te zetten. Ook de houding van de Koning laat geen twijfel. Ons land had de plicht, uit hoofde van de onafhankelijkheidspolitiek die het sedert 1936 voerde, zich te verdedigen tegen elke aanval, waar die ook vandaan kwam. Het heeft dat gedaan tot het uiterste en nu zijn krachten het begeven, heeft niemand het recht méér te verlangen. Voor Koning Leopold is daarom voor België de oorlog geëindigd. Hij trekt hieruit het besluit dat hij het land niet zal verlaten en bij het leger en het Belgische volk zal blijven. De regering is het helemaal niet eens met het vorstelijk standpunt. Zo de Koning eventueel het recht heeft als opperbevelhebber van het leger te capituleren, heeft hij niet het recht alléén te beslissen wat hij als staatshoofd moet doen. In het land te blijven en bijgevolg in handen van de Duitsers te vallen is geen militaire maar een uiterst belangrijke politieke beslissing, die de vorst niet mag nemen zonder het akkoord van de ministers, die grondwettelijk de verantwoordelijkheid dragen voor de daden van de Koning. En niet alleen willen de ministers dit akkoord niet geven, zij verwittigen de Koning ervan dat | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
ze het volledig oneens zijn met zijn houding en dat ze dat ook openbaar zullen maken, mocht de vorst zijn beslissing handhaven. Op de termen van dit onderhoud, dat plaatsvindt in het kasteel van Wijnendale tussen Koning Leopold en de ministers Pierlot, Spaak, Denis en Vanderpoorten op 25 mei 1940, zal geen van beide partijen nog terugkomen en de breuk die hier ontstaat, zal nooit worden hersteld. Wanneer dan op 28 mei 1940 Koning Leopold capituleert en zijn voornemen bekend maakt in het land te blijven, voert ook de regering, al in ballingschap in Frankrijk, haar beslissing uit. Eerst zal zij artikel 82 van de Belgische Grondwet inroepen, vaststellen dat de Koning in de onmogelijkheid verkeert om te regeren en bijgevolg alle machten, door de Grondwet aan de vorst toegekend, tot zich trekken. Verder zal zij, zij het bescheidener en gematigder, haar stem voegen bij die van de Franse premier Paul Reynaud, die in de heftigste bewoordingen de houding van Koning Leopold aanvalt en hem van verraad beschuldigt. Enkele dagen later zal ze trouwens ook, op de beruchte bijeenkomst van het Belgische parlement in Limoges op 31 mei, nogmaals de vorst aanvallen. Haar houding zal door de honderzeventig aanwezige parlementsleden met eenparigheid van stemmen worden goedgekeurd... Maar hoe reageert de Belgische bevolking op het conflict tussen de Koning en de regering? Instinctief en als vanzelfsprekend in het voordeel van de vorst. Ze legt immers de politieke implicaties naast zich en beschouwt de tegenstelling tussen de houding van de éne en de andere. En wat een tegenstelling! Koning Leopold capituleert omdat er geen andere mogelijkheid overblijft om het leven van honderdduizenden soldaten en vluchtelingen te redden. Daarna wil hij hun lot blijven delen en betoont hij zijn solidariteit met het vaderland-in-de-ellende door in het land te blijven. Hij beschouwt zich als krijgsgevangene, sluit zich op in het kasteel in Laken en bewaart, in tegenstelling met de regering, waardigheid en stilzwijgen. Over het geschil met de ministers geen woord, als waren zij de moeite niet meer waard. Wat de regering betreft, die heeft het nu helemaal verbrod. Zij wordt verantwoordelijk gesteld voor het miezerige verloop van de oorlog; zij heeft de vlucht van honderdduizenden Belgen geprovoceerd maar niet in het minst georganiseerd. De chaos waarin meer dan een miljoen Belgen verkeren in Frankrijk, wordt op haar rekening geschreven evenals de sombere toekomst, die het land tegemoet gaat. Men weet al, tijdens de eerste maanden van de bezetting, dat de bevoorrading van de bevolking verre van voldoende verzekerd is en dat ze de kans loopt een hongerwinter tegemoet te gaan. En die regering gaat zich vergrijpen aan de Koning? Nu loopt de maat over en de Belgische bevolking gaat haar regering in ballingschap haten. Om het te zeggen met de woorden van Paul-Henri Spaak: zij spuwt ze uit. Geen wonder dat de bevolking zich quasi unaniem achter de Koning gaat opstellen die op dit moment, in de nederlaag, populairder is dan ooit tevoren. Tegen de regering, tegen Paul Reynaud, tegen de Fransen en de Engelsen, het is ook geen wonder dat Galopin bij de Belgische bevolking geen wil tot verzet ontmoet en Struye geen spoor van vijandschap ontdekt tegen het Duitse leger. Trouwens, zelfs mocht de Belgische bevolking het de Duitsers niet vergeven dat ze het land voor de tweede maal in vijfentwintig jaar tijds binnengevallen zijn, zelfs mocht ze honderd procent achter de geallieerden zijn blijven staan, wat dan? Einde juni 1940 overheerst Duitsland heel Europa van de Noordkaap tot de Pyreneeën, van de Atlantische Oceaan tot de Russische grens. Het ziet er naar uit dat de teerlingen geworpen zijn en dat, over enkele weken, maanden hoogstens, de oorlog voorbij zal zijn. Want Groot-Brittannië, waaraan Hitler trouwens belooft dat het zijn overzeese bezittingen zal mogen houden, zal de duimen wel leggen en het Duitse voorstel van een compromisvrede uiteindelijk wel aanvaarden. Deze mening is alom verspreid en niet alléén in België. Het schijnt wel dat Koning Leopold ze gedeeld heeft en het staat vast dat ook de Belgische regering in ballingschap dezelfde opinie was toegedaan.Ga naar voetnoot*2 Wie gaat dan ook, tegen de trend van de geschiedenis in en ten voordele van wie of wat de | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
Duitse kolos te lijf? Wie wil uiteindelijk zijn leven voor een verloren zaak riskeren? Want het oorlogsrecht, en meer bepaald de conventies van Den Haag van 1899 en 1907 zijn op het stuk van het verzet duidelijk. Volgens deze teksten zijn de krijgsverrichtingen uitsluitend voor militairen; ze ontzeggen de burgerbevolking het recht oorlogsdaden te stellen en verplichten de militairen in ruil hiervoor haar van oorlogsdaden te vrijwaren. Verder definiëren de teksten de voorwaarden waarin men kan en moet als oorlogvoerende worden beschouwd; het is duidelijk dat ze zeker in onze streken het verzet alle legaliteit en dus ook bescherming ontzeggen. Immers, om te worden erkend als militair en dus door het oorlogsrecht te worden beschermd, b.v. door krijgsgevangen te worden genomen en niet terechtgesteld wanneer men wordt ontdekt, moet men aan de volgende punten voldoen:
Het ligt voor de hand dat het verzet, wil het efficiënt zijn en zich over een langere periode uitstrekken zonder door de vijand te worden ontdekt en ontmanteld, niet de allures van een geregeld leger aan kan nemen. Het is even duidelijk dat de bezettende overheid, wanneer ze verzetslieden ontdekt die, in strijd met de conventies van Den Haag, zich toch opstellen tegen haar, het recht heeft deze mensen te behandelen als illegalen en ze te straffen volgens de krijgswetten, eventueel met de dood. Sedert de Tweede Wereldoorlog werd wel wat aan deze teksten, precies vanwege het verzet tussen 1940 en 1945, gesleuteld, maar in 1940 was dit de wet en wisten degenen, die de strijd tegen de Duitse bezetter voort wilden zetten, wat hen bij ontdekking te wachten stond. |
|