Maar laten wij dat bekijken op het niveau van de gewone Amerikaan uit de middenstand. Hij verdient tijdens de goede jaren met zijn klein bedrijf of met zijn winkel flink wat geld. Als goede business-man wil hij dat geld niet nutteloos en vooral niet renteloos, in zijn brandkast leggen. Hij zoekt dus naar een goede gelegenheid om zijn kapitaal te beleggen. De aandelen, die hem interesseren, zijn natuurlijk deze welke hem jaarlijks een deel in de winst zullen geven van het bedrijf, waarin hij heeft geïnvesteerd; deze effekten zullen ook, precies omdat zij een aandeel zijn van een florerend bedrijf, op zichzelf na verloop van tijd meer waard zijn dan toen hij ze heeft gekocht.
U zal denken dat de man uitkijkt naar de zeldzame vogel. U vergist zich, of liever, U is eveneens getekend door het wantrouwen dat vele generaties sedert 1929 tegen de beurs en beurswaarden zijn blijven koesteren. In die tijd dachten de mensen er evenwel anders over, en zeker de doorsnee-Amerikaan. Want sedert 1914 zijn de Verenigde Staten er boven op geraakt. Zij zijn tot 1917, wanneer zij zelf aan de zijde van de geallieerden in de oorlog terechtkomen, het arsenaal van alle oorlogvoerende landen, aan beide kanten van de vuurlijn. Na 1917 blijven zij leveren aan de geallieerden en na 1918 zijn zij het, die het geteisterd, verwoest Europa weder opbouwen.
Dit verklaart waarom de Amerikaanse industrie na de oorlog niet alleen op volle toeren draait, maar ook dat zij niet meer kan volgen. Wil zij aan de grote vraag voldoen, moet zij haar produktiemogelijkheden uitbreiden. Zij doet dat en blijft het doen. Om dit te kunnen, om te blijven uitbreiden is natuurlijk veel geld nodig. Astronomische bedragen komen, via de banken, van de grote en kleine Amerikaanse kapitaalbezitters die hun spaargeld komen inruilen tegen aandelen, die in steeds grotere hoeveelheid op de beurs worden aangeboden.
De industrieel kan nu gaan uitbreiden en zal, gezien de schitterende konjunktuur en de schijnbaar niet te stillen vraag naar Amerikaanse produkten, nog meer winst maken dan het jaar tevoren. Deze winst wordt, in de vorm van dividenden, teruggespeeld naar de aandeelhouders. Wat is nu de toestand van een dergelijke winstgevende onderneming op de beurs? Vanzelfsprekend bijzonder gunstig. Het bedrijf maakt winst, keert dividenden uit en schijnt dus een goede belegging te zijn. Wie goede belegging zegt, weet meteen dat de aandelen van de onderneming gezocht worden en dat hun waarde veeleer zal stijgen dan dalen.
Daar komt nog bij dat, vermits de vraag naar produkten aanhoudt en men er nog steeds niet volledig kan aan voldoen, de waarde van de bestaande produktiemiddelen, van de bedrijven, en vanzelfsprekend van de aandelen, ook hierdoor stijgt.
De gewone Amerikaanse business-man, die zijn geld heeft belegd in aandelen, wint dus op twee borden tegelijk: hij krijgt jaarlijks, met zijn dividenden, een aandeel in de winst; de waarde van zijn aandelen stijgt en blijft steeds maar stijgen. Wat gaat deze man nu doen op het einde van het eerste jaar, wanneer hij de balans van zijn beleggingen opmaakt? Deze aandelen verkopen om terug geld in handen te hebben? Integendeel. Hij laat het aandeel waar het is, wetend dat het ook volgend jaar én winst zal opbrengen én nog meer in waarde zal stijgen. Hij zal bovendien, wanneer hij een ondernemend man is, nog meer aandelen kopen. Waar haalt hij het geld vandaan? Hij heeft, als eerste geldbron, de opbrengst van zijn aandelen, het deel van de winst dat hem bij het einde van het jaar als dividend werd gegeven. Een tweede geldbron is natuurlijk de winst die hijzelf tijdens het verstreken jaar in zijn eigen bedrijf of winkel heeft gemaakt. Een derde mogelijkheid is bij zijn bank geld opnemen op krediet. Zijn eigen bankier geeft hem trouwens deze raad; en het is geen slechte raad. De aandelen die men vandaag koopt zijn uiteraard goedkoper dan deze die men volgend jaar zal kopen. Dat weet onze business-man ook; zijn aandelen zijn toch ook gestegen. Is het dan niet een uitstekende politiek vandaag schulden te maken? Mocht puntje bij paaltje komen, beschikt hij nog over de twee andere bronnen om vlot te blijven, mocht één of andere belegging tegenvallen.
Zo gebeurt het dat vele Amerikanen het geld dat zij krijgen uit drie bronnen, dividenden van aandelen, eigen winst en krediet tezelfdertijd aanwenden om altijd meer aandelen te kopen. De cijfers spreken boekdelen: in 1923 werden op de beurs te New York 236 millioen aandelen verhandeld; in 1929 1.123 millioen. De beurs, de banken, de business-man tot de gewone mens-in-de-straat: iedereen leeft in een roes van weelde.