Nederlandse kultuur maken; zij wilden tegelijkertijd de verfransende invloed, die ervan uitging, fnuiken. Terwijl kennelijk in het laatst vermeld opzicht geen voldoening werd gegeven, noemde heel Vlaanderen de nieuwe instelling, naar de naam van de toenmalige minister voor Onderwijs, de ‘Nolf-barak’. De agitatie, die zowel rond het projekt als rond zijn uitvoering werd gevoerd, was enorm. De vlaamsgezinden in alle partijen waren het er volledig over eens, dat de oplossing van minister Nolf slechts tijdelijk kon zijn; zij zouden niet ophouden voor de wijziging ervan te blijven ijveren.
Een andere bron van ontevredenheid was het Belgisch bondgenootschap met Frankrijk. Het Frans-Belgisch militair akkoord bleef een steen des aanstoots voor anti-Frans en anti-militaristisch Vlaanderen. Geen enkele manifestatie, geen enkele redevoering van vlaamsgezinden of het akkoord kwam ter sprake, dat als het ware een symbool was van de overheersende Franse invloed in ons land.
Ook wat de repressie van het aktivisme betrof was men het in Vlaanderen met de door de regering gevolgde politiek zelden eens. Onmiddellijk na de oorlog had men weinig tedere gevoelens gekoesterd voor de aktivisten. Velen onder hen hadden evenwel, tijdens de processen, van hun verdediging gebruik gemaakt om hun landgenoten meer en beter dan tijdens de oorlog, de redenen te verklaren van hun medewerking met de Duitse bezetter. Het idealisme van vele veroordeelden, alsmede de in de optiek van deze tijd veel te strenge straffen, verklaarden dat bij een belangrijk gedeelte van het Vlaams publiek de vraag voor amnestie een gunstige weerklank vond.
De Vlaamse taal-ontevredenheid, de ‘los-van-Frankrijk’-drang, de amnestiebeweging vulden elkaar aan, werkten op elkaar in en stelden de hele Vlaamse kwestie in steeds hardere en, bij het uitblijven van afdoende en voldoeninggevende oplossingen, uiteindelijk in anti-Belgische termen. De gevestigde machten voelen inderdaad aan dat de 83.000 Borms-stemmen zowel vóór de aktivistische leider als tegen het hele Belgische bestel werden uitgebracht. Zij zullen dan ook niet alleen Borms vrijlaten, maar eindelijk aan het werk gaan om de gevraagde gelijkheid tot stand te brengen. Toch zal de geleidelijke oplossing, die voor vele problemen wordt gevonden, niet even geleidelijk de Vlaamse animositeit tegen de Belgische staat doen verdwijnen. Men is zelfs geneigd het tegendeel te aanvaarden; sedert 1928 stijgt de golf van het Vlaams nationalisme voortdurend. Het zal alle Belgische regeringen voortaan zorgen baren en vele onder hen ten val brengen.
Wat er ook van zij, de parlementsverkiezingen die zes maanden later op het Borms-incident volgen, brengen voor de Frontpartij een verdubbeling van haar aantal gekozenen: 11 volksvertegenwoordigers. Het Vlaams nationalisme wordt voor het eerst een macht in het parlement, hoe betrekkelijk ook. Zij zal wel geen beslissingsmacht hebben maar de invloed die zij op de Vlaamse frakties van de andere partijen uitoefent, vooral de katholieke, is groot. Voortdurend aangepord door hun Vlaamse vleugels, om niet te spreken van de oppositie, zullen de meerderheidspartijen de regeringen ertoe bewegen het initiatief in handen te nemen.
Vrij snel wordt na 1928 een aanzienlijk programma verwezenlijkt. De 5de april 1930 wordt het regime van de Rijksuniversiteit te Gent eindelijk ééntalig Nederlands. Het nieuw akademisch jaar wordt ingezet met August Vermeylen als eerste rektor.
In 1932 komen de wetten op het taalgebruik in onderwijs en administratie.
Het invoeren van deze wetgeving is mogelijk geworden omdat in deze aangelegenheden een zekere overeenstemming tot stand is gekomen tussen de opvattingen van enkele grote groepen. De flaminganten in de Katholieke Partij en de hele B.W.P. zijn het inderdaad eens over enkele belangrijke punten: het ministerie dat het onderwijs onder zijn bevoegdheid heeft, zal worden verdubbeld en naast de Franstalige Akademies zullen ook gelijkaardige Nederlandstalige instellingen worden opgericht. De taalgrens zal ééns en voor altijd worden vastgelegd en het principe vooropgesteld dat richting zal geven aan alle maatregelen inzake taalgebruik: de streektaal is de taal van onderwijs en bestuur.
Na heel wat moeilijkheden, die de val hebben veroorzaakt van het ministerie Jaspar, dat vervangen wordt door het kabinet van Jules Renkin, komt het dan, op basis van deze opvattingen, tot de wetten betreffende het taalgebruik in de administratie (28 juni 1932) en in het lager- en middelbaar onderwijs (14 juli 1932).