de christen-demokratische kiezers, de grote ekonomische crisis moet doen vergeten.
Wat de Belgische Werklieden Partij betreft ligt het voor de hand dat de reformisten ongelijk hebben gehad. De regering heeft de druk van de bezittende klasse niet kunnen weerstaan; wanneer fundamentele beslissingen moeten worden getroffen kan de ‘klassen-samenwerking’, de deelneming aan ‘bourgeois-regeringen’ slechts slagen wanneer het verkeer in enkele richting wordt geregeld; wanneer een regering werkelijk ‘progressief’ wordt, wordt zij onmiddellijk en zonder genade gekelderd.
Normaal kan derhalve ook een ruk naar links worden verwacht. Het tegenovergestelde gebeurt. Op gevaar af de B.W.P. te zien uiteenspatten en de onlangs zo moeilijk bereikte eenheid opnieuw te verliezen, gaat het Belgisch socialisme door op de ingeslagen weg.
In de nieuwe regering, deze van de konservatieve katholiek Henri Jaspar, zetelen naast (en men is bijna geneigd te zeggen in de schaduw van) Emile Francqui vier socialistische ministers: Emile Vandervelde, Camille Huysmans, Edward Anseele, Joseph Wauters.
De Belgische Werklieden Partij is meteen over haar hoogtepunt heen. Zij zal nooit meer de populariteit hebben, die zij in 1925 bereikte, nooit meer 40% halen van het totaal aantal stemmen. Zij krijgt nu het aangezicht, dat zij nog altijd heeft: deze van een parlementaire partij als de anderen, zij het met wat meer sociale allures. De droom van een revolutionaire doorbraak naar een nieuwe, socialistische samenleving vervaagt.
Tijdens haar karrière in het systeem, tijdens haar parlementaire loopbaan, zal de B.W.P., wanneer somtijds de kansen van de politiek de weegschaal in haar voordeel doen doorwegen, deelhebben aan de macht. De onverdeelde macht wordt haar blijvend ontzegd.
De weinig konsekwente houding van de B.W.P.-leiding wordt niet door iedereen met gelijkmoedigheid aanvaard; het imago van de partij wordt steeds minder aantrekkelijk voor de menigte. De B.W.P. haalt, bij de verkiezingen van 1929 nog maar 36% van het stemmenaantal, 37% in 1932, 32% in 1936, 30% in 1939. Derhalve ontstaat bij de jongere generatie reaktie. Paul-Henri Spaak gaat een uiterst linkse vleugel leiden en is verantwoordelijk voor heel wat agitatie. Deze linkse oppositie bereikt uiteindelijk weinig of niets. Zij behaalt geen resultaten, noch inzake de reoriëntering van de politiek der B.W.P., noch inzake een werkelijke weerklank in de brede lagen van de socialistische militanten, laat staan bij de bevolking.
Om de menigte warm te krijgen voor diepgaande hervormingen gaat het België op dit ogenblik, tussen 1926 en 1930, te goed. Wij leven in de enkele gouden jaren die ons scheiden van de Grote Krisis.