1 / De grote vrees van november
Herfst 1918. Het einde van de oorlog is in het zidht en het Belgisch establishment, koning, kerk en burgerij, neemt poolshoogte. Zijn gevoelens zijn gemengd. Oppervlakkig bekeken is de toestand immers schitterend. Het tweede Marne-offensief van de Duitsers is mislukt. De verbondenen hebben met sukses in september een tegenaanval ingezet en in oktober zijn de Duitsers overal op terugtocht. Hun nederlaag schijnt onvermijdelijk en in november, nabij.
De Belgische leidende standen hebben dus reden te over om tevreden te zijn. ‘Arm, klein België’ heeft zijn historische rol met glorie vervuld en het zal nu de vruchten van de overwinning plukken. Want men heeft vele plannen gesmeed en heel wat eisen gesteld: België wil een nieuw en beter internationaal statuut, uitbreiding van zijn grondgebied in Europa en Afrika, alsmede herstel van de geleden oorlogsschade. Uiteindelijk kan de ramp nog een goede zaak worden.
Er zijn evenwel ook schaduwzijden. Want welke eisen zal de Belgische bevolking stellen, wat zullen de frontsoldaten vragen wanneer de wapenstilstand zal gesloten zijn?
Het establishment vergeet niet dat de bevolking vóór de oorlog in beweging was gekomen en dat de Belgische arbeidersklasse beschouwd werd als één der meest revolutionaire van heel Europa. Het is wel, sedert het uitbreken van de oorlog tot een soort nationale eendracht gekomen; sommige arbeidersleiders zijn toegetreden tot de Belgische regering en de ‘patron’ van de Belgische Werklieden Partij, Emile Vandervelde, heeft zelfs aanvaard minister van Staat te worden. Maar zal de nationale eendracht standhouden nu haar onmiddellijke aanleiding, de oorlog, voorbij is? Het establishment wil voorzorgen nemen en het heeft geen ongelijk.
In februari 1917 is in Rusland de troon van de Romanovs ineengestort. Enkele maanden later, in oktober, is er een sociale omwenteling uitgebroken. Zij heeft niet alleen de hogere standen weggeveegd en alle bezit verbeurd verklaard, maar zij wil de revolutie ontketenen over de hele wereld. Sedertdien waart het spook van het bolsjewisme door Europa. Vandaag, in november 1918, blijken zijn kansen groter dan ooit. Want nu vallen de tronen van de Hohenzollerns en de Habsburgers en waait de rode vlag over Berlijn, Wenen en Boedapest. De traditionele strukturen spatten uiteen als zeepbellen en maken plaats voor nieuwe, revolutionaire lichamen.
Onder de Duitse troepen, die op dat ogenblik ons land nog gedeeltelijk bezetten, ontstaat een opstandige beweging. De rode vlag verschijnt te Brussel en Duitse soldaten trachten de bevolking op te ruien.
Het is duidelijk dat de leidende standen zich zorgen gaan maken. Tognogtoe hebben zij een bijzonder geprivilegieerd bestaan geleid. Maar zal de bevolking, die het altijd heeft moeten stellen met een burgersschap van tweede of derde rang, niet opnieuw gaan luisteren naar radikale taal? Zullen zij, op wie de ellende van de oorlog het meest heeft gewogen, vrede nemen met de vrede alleen? Het establishment vreest dat het volk een nieuw regime wil, een nieuw politiek, sociaal en ekonomisch bestel; dat het, zo het dit niet krijgt, met geweld tegen de gevestigde macht zal opstaan. Om dit te vermijden, om het bolsjewisme de pas af te snijden, zal het meest intelligente gedeelte van de leidende standen bereid zijn koncessies te doen.
Zohaast de Duitse troepen uit België wegtrekken en door Belgische eenheden worden vervangen, is de politiek van hervormingen aan de orde van de dag.
Reeds de 2de november 1918 ontvangt koning Albert, in zijn hoofdkwartier te Loppem, vertegenwoordigers van de bevolking uit het bezette gebied. Onder hen bevindt zich de bekende Gentse arbeidersleider Edward Anseele.
De 21ste november komt een nieuw kabinet, de zogenaamde regering van Loppem, tot stand; het wordt gevormd door de drie grote partijen: de konservatieve katholieke en liberale groeperingen en de Belgische Werklieden Partij.
De 22ste november doet koning Albert zijn intrede te Brussel. Hij houdt er dezelfde dag voor de verenigde Kamers van het parlement een troon-