Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] 105. Vol en leêg. Twee musschjes, die elkander haast Geleken op een haar, Verkleumden bijna van de koû En kropen bij elkaêr. Zij zaten midden in de sneeuw, Als in een ijskoud graf, En schudd'en, huiv'rend, nu en dan Slechts traag de vlokken af. Ze keken met haar leêge maag Naar alle kanten uit, En wat ze leden, zeî het best Haar droevig, zwak geluid. De kleine Jan, die 't sneeuwen zag, Riep vroolijk uit: ‘Hoezee! ‘Nu ga ik ballen! Wat een pret! Wie doet er met mij meê?’ - Maar 't weer sloeg om. Fluks kwam de dooi En 't bibb'rend musschenpaar Vloog vroolijk piepend in het rond, Doch Jan bromde: ‘Och, hoe naar!’ Vanwaar toch wel het onderscheid, Dat men te hooren kreeg? Dat 's gauw gezegd: Jan's maag was vol, En - 't musschenmaagje leêg. Vorige Volgende