| |
| |
| |
3
‘Die imperialistische zeug heeft het voor elkaar,’ zei Dan Morton. ‘Ik durf te wedden, dat zij eerste of tweede kerstdag de Spaanse kindertjes uitnodigt...’
‘Voor hen heeft zij een kerststal,’ vertelde zijn vriend Heinz. Tabe merkte tegen Gerda op, dat het hem van Marjorie meeviel; het was democratisch van haar, iedereen kon er een voorbeeld aan nemen. Gerda zag er erg tegenop zoveel mensen te ontmoeten; zij had heimwee naar de donkere dagen in haar eigen land. Tamar beschouwde de uitnodiging als een bewijs, dat Martin en zij er een beetje in begonnen te komen (zoals zij dat noemde), en bood Marjorie aan, te helpen met de voorbereidingen. De taken werden verdeeld. Morton zei toe een boom te kappen. Kate en Hannelore knutselden versierselen uit capsules, en verguldden en verzilverden denneappels. Marjorie nam Gerda mee naar de stad om geschenken te kopen voor de kinderen (want daar was het om begonnen). Tamar bakte een taart. De symbiose voltrok zich geheel volgens plan. Gabriël van de kiosk zag het aan, overigens zonder er veel van te begrijpen. De honden van de vreemdelingen - eens gebannen binnen de streng gehandhaafde cirkels van de onderscheidene groeperingen waartoe hun bazen en bazinnen behoorden - vochten of zochten vrijelijk vriendschap met elkaar. De niet-ingewijden voelden zich geisoleerder dan ooit, tot ook zij werden geconfronteerd met een invitatie. ‘U moet echt komen, ons feest is voor iedereen!’ De allerlaatste aanwinsten waren: een Britse jager op groot wild (bekeerd door Marjorie tot het vegetarisme); de enige abstracte of in elk geval nonfiguratieve schilder van Colombia,
| |
| |
terend op een reisbeurs van de regering van genoemd land (aangebracht door Bill); Sheckley de science fiction-schrijver (geïdentificeerd door Dan); een Finse literaire agente voor dameslectuur (die zich had opgedrongen, niemand wist meer aan wie); een Japanner uit Hawaii, die voorgaf te beeldhouwen en Kate tot model begeerde; een baardige staatloze op een brommer (de auteur van dit boek); de trotse bezitter van een Rolls Anno Domini 1928 (op deze merite een boezemvriend van Irving); een Spanjaard van het vasteland (het schiereiland), die de beginselen van het Engels onder de knie had en als zodanig door velen werd gepatroniseerd.
Uit deze lieden en hun aanhang werden de kinderen gerekruteerd, welke zich verzamelden in de hall van de eigengebouwde villa van Irving en Marjorie Hill om drie uur in de namiddag voorafgaande aan de heilige nacht. Moeders snoten neusjes. Vaders hielden kleverige handjes vast. Alle heren droegen een stropdas of tenminste een strikje (geen veter!). De dames bekeken elkaars kleren. Buiten blaften de honden, bloedbelust naar het stamboomrashondje des huizes, dat hysterisch kefte in een van de bovenkamers. Het was haast zo ver.
Kate kwam even om de deur van de salon kijken en sjilpte verrukt over het hartveroverende schouwspel van snoezige jurkjes en kordate broekjes. Toen ging de deur werkelijk open. De stoet dromde naar binnen. De gordijnen waren neergelaten, opdat de boom zijn lichtende glorie kon tentoonspreiden. Blokken hout vlamden en knapten in de open haard. Een grammofoon reproduceerde White Christmas van Bing Crosbey. De kinderen graaiden naar hun presentjes. Waren tevreden of wilden ze onmiddellijk ruilen. Elk kreeg een blikken of kartonnen muziekinstrument. Irving en Martin
| |
| |
demonstreerden ze onder bijval van Tabe en Dan. Kort daarop verdween de hele bende toeterend, tingelend en tetterend de tuin in. De heren en dames zochten en vonden zitplaatsen. Marjorie en Gerda gingen rond om te vragen wat men wenste te drinken. Dan Morton klaagde dat het zo donker was, en de gordijnen werden opgetrokken. Buiten joelden de kinderen. De volwassenen praatten gedempt, complimenten mompelend over het gebodene, daarna vorsend naar mogelijk gemeenschappelijke interessen. Jim vertelde, dat Jenny opgeknapt was, maar voorlopig nog in bed moest blijven. Marjorie, de perfecte gastvrouw, vroeg wat haar scheelde. Kraamvrouwenkoorts? Echt iets voor een achterlijk land als Spanje, typisch voor de hygiënische wantoestanden op dit eiland. De jager blufte over een buffel die hij niet lang geleden geschoten had. Gerda realiseerde zich dat de vreemdeling die haar enige maanden geleden op het strand gevonden had niet, of nog niet, van de partij was. De gesprekstoon werd al luider. Het feest kwam eindelijk op gang.
Er was elektriciteit van acht uur 's avonds tot middernacht, maar de stroomtoevoer werd bepaald door de behoeften van de exploitant, die tevens eigenaar was van de bioscoop en de danszaal, welke alleen op zaterdagen, zondagen en feestdagen functioneerden. Het licht was vanavond bijzonder laat. Bill stond voor zijn deur uit te kijken naar de rookpluim: stille getuige van het houtvuur, dat de energie moest leveren. De rook was duidelijk zichtbaar. Het kon nu ieder ogenblik gebeuren. Het gebeurde tegelijk... een gedempt gejuich steeg op uit het dorp en de lampen gloeiden aan. Weer had de techniek gezegevierd. Bill ging de verlichte kamer in, wetend wat hem te doen stond. Hij draaide een vel in zijn schrijf- | |
| |
machine, en dacht na over de aanhef. Eerst naam en adres (dat leek formeler). Nota voor... (met hoofdletters). Secretariële werkzaamheden, verricht door...
Het was niet zeker, dat Friedrich zou komen. Vaak liet hij verstek gaan, zich achteraf beroepend op een inzinking, een instorting of geheugenverlies. Voor Bill waren dat de uren, dat hij doorbetaald werd, want ze waren overeengekomen: wachten was ook werken. Bill had geen bezwaar tegen deze regeling. Hij had altijd wel een boek te lezen. Voorwaarde was, dat hij het schielijk verstopte, wanneer Friedrich arriveerde. Friedrich stelde er prijs op, dat er overduidelijk op hem gewacht werd. Ook daarvoor betaalde hij. Het was in de prijs inbegrepen.
Het was komisch en hinderlijk tegelijk. Hun relatie, in zovele opzichten verwant met de verhoudingen op een kantoor, maakte Friedrich bijna tot een normaal mens. Een parafrase van de werkelijkheid. De ondergeschikte bedroog met mate zijn chef, maar kwam ten slotte toch aan diens wensen tegemoet, in toom gehouden door een ondubbelzinnige economische noodzaak. Een allegorie... De zinloosheid van de administratieve arbeid, zoals hij die in Sydney ervaren had, kreeg hier gestalte in één enkele gek. Maar er was een verschil: oorzaak en gevolg vonden rechtstreeks hun oorsprong in een eigen keuze. Bill was het, die aan de verzinsels van Friedrich vorm en zelfs inhoud gaf. Er waren brieven verzonden aan een advocaat, aan een notaris, en Bill was het, die ze tot stand bracht. Hij was erin geslaagd, een lijn te ontdekken in de opmerkingen en uitlatingen van Friedrich. Daarover had hij hem vragen gesteld, en daaruit was een samenhangend verhaal gegroeid over een erfdeel, dat Friedrich dreigde te ontgaan door de inhaligheid van zijn moeder. Vele gegevens
| |
| |
ontbraken nog, maar er viel een aanklacht te formuleren; een schreeuw om recht; een aandringen op onpartijdigheid. Nadere details zouden zeker mettertijd volgen.
Friedrich toonde zich geestdriftig over de voorlopige resultaten. De eerste brief (aan de advocaat) had hij met tranen in de ogen goedgekeurd. Na er zelfstandig enige verbeteringen en toevoegingen in te hebben aangebracht, had hij zijn handtekening gezet met zwier en vastberadenheid. Eindelijk (beweerde hij) had hij iemand gevonden, die niet alleen uit hem wijs kon worden, maar ook positief wist te reageren.
Bill twijfelde aan Friedrich en aan zichzelf. Wie garandeerde, dat dit niet de werkelijkheid was? Het was zeer wel mogelijk, dat Friedrich inderdaad gelijk had; dat het verhaal over de erfenis ook buiten hun tweeën bestond, als het schandelijke geheim van een moeder, als de uitdaging van een rechtskundige... In dat geval deed Bill een zogenaamd goed werk. Opportunisme zou verkeren in naïeve hulpvaardigheid. Een vooruitzicht, dat ternauwernood werd gecompenseerd door de in het vooruitzicht gestelde beloning. Want Bill mocht Friedrich niet. Friedrich was een wraakgierige demon, vervuld van machtswellust en eigenwaan.
- Mijn moeder is een Jesse Owens in het poepen! ...Jesse Owens? Die hardlopende neger van de Olympische Spelen in Berlijn. Waarom? Zo anaal is zij, Bill. Mijn moeder is strafbaar, maar ik zal haar wel krijgen. Mijn moeder beroemt zich er op, dat zij zo vruchtbaar is, dat het de enige keer, dat vader mocht, gelijk raak was...
Het was om te kotsen. De volgevreten, monsterlijk vergrote vrucht van haar schoot, die naast hem zat te zweten op wat hij zijn moeder kon aandoen! Wat ging het hem aan wie Friedrich haatte? Hij wenste niet medeplichtig te worden; dat was
| |
| |
hem het geld niet waard. Een gek was acceptabel. Het kon zin hebben, iemand behulpzaam te zijn met het onder woorden brengen van wat hem kwelde. De projectie zou wellicht als zodanig herkenbaar worden en er zou een begin van genezing zijn. Of was ook dit te nobel?
Hij was er in zijn hart van overtuigd, dat Friedrich nooit een sympathiek mens zou worden. Integendeel. Als hij evenwichtiger werd en daardoor aanvaardbaarder voor zijn omgeving, zou hij het gevaar worden, dat anderen nu in hem zagen. Maar wiens schuld was dat? Hoeveel psychiaters hulden wolven in schaapsvachten en lieten ze op de mensheid los? Een pest voor hun omgeving.
Hij rukte het vel uit de schrijfmachine. De beginregels waren goed, maar de wijze waarop ze in de bladspiegel waren geplaatst stond hem niet aan. Hij was een estheet. Hij tikte de regels over. Zo beviel het hem beter. Hij raadpleegde zijn notities. De werkuren had hij zorgvuldig bijgehouden. De tijd verstreken tussen het afgesproken uur en het moment dat Friedrich opdaagde placht hij erbij op te tellen; de verzuimde afspraken waardeerde hij elk op een uur. Als Friedrich dit niet beviel, dan zei hij dat maar. Het zou een uitstekende aanleiding zijn tot het verbreken van de relatie. Hij tikte met overgave. Data en cijfers keurig in verticale gelederen, waar mogelijk gebruik makend van weglatingstekens; de tijdstippen afrondend op hele en halve uren (afronden naar boven natuurlijk).
Het was een schijnprobleem. Hij deed gewoon zijn werk. Hij deed het uit eigen verkiezing. Niemand dwong hem. Dat hij ervoor betaald werd, maakte zijn eigen schuld relatief. Geld relativeerde. Want de meeste mensen waren gek. Gevaarlijker gek dan Friedrich. Iemand met open zweren was
| |
| |
afzichtelijker dan een lijder aan ingewandkanker. Het ging er niet om wat jij zag, maar wat de anderen zagen. En wat deden die anderen? Zij gingen Friedrich uit de weg; achter zijn rug lachten zij om zijn fratsen. Een bange lach van wie zich althans in dit opzicht onopvallend wist en het tot iedere prijs wenste te blijven. De mensen lachten hun angst weg of toonden zich agressief, maar de eenzaamheid van de ander werd nooit opgeheven. Niemand voelde zich daartoe geroepen.
Bill keek op zijn horloge. Het zou onaangenaam zijn als Friedrich nu niet kwam. Hij had het geld nodig. Op een dag als deze had hij er recht op! Waarom eigenlijk? Welke menselijkheid verwachtte hij van dolle Friedrich? Hij werd betaald en dat gaf hem een recht. Het recht op betaald worden. Gold dat voor een gek ook? Friedrich was ongetwijfeld minder gek dan hij zich voordeed. Zelfs abnormaliteit werd beinvloed door keuze. Hoe stelde je dan een gek verantwoordelijk? Het antwoord lag voor de hand: door middel van intimidatie. Was dit het juiste antwoord op de vraag, of was de vraag onjuist gesteld? Friedrich zou zich hierin immers niet onderscheiden van de meeste mensen!
Er was dus nauwelijks onderscheid. Een deprimerende gedachte. Hij onderstreepte het totaalbedrag en voorzag de nota van zijn paraaf. Het was goed beschouwd wel zo plezierig, dat Friedrich er nog niet was. Het was psychologisch beter om hem de rekening in een gesloten envelop te overhandigen. Dat suggereerde een voldongen feit. Een beleefde vorm van overreding; een vormelijkheid - dus weer intimidatie.
Het was denkbaar, dat hij Friedrich hielp door hem ernstig te nemen. Dat hij hem liet betalen was een bewijs dat hij hem ernstig nam. De brieven stelde hij met zorg op. Hij behoefde
| |
| |
geen onzin te schrijven, zolang hij zich hield aan de gegevens, die Friedrich vrijwillig verstrekte. Ook dat was een kwestie van vormelijkheid, want in hoeverre kon hij er zeker van zijn, dat hij het niet was, die de geschiedenis verzon, terwijl Friedrich met letterlijk waanzinnig plezier een werkelijkheid liet ontstaan, welke hij kon delen met hem? Bill, de schepper van een pseudo-realiteit, geholpen door de ongebreidelde fantasie van de ander. Zelfs het onderscheid tussen ziek en gezond viel weg, en een gezamenlijke wensdroom bleef over. De vervolgingswaan vond weerklank in hem, die er niets mee te maken meende te hebben. Wat betekende, dat hij via Friedrich...
Een lachwekkend idee. Hij koesterde geen wrok jegens zijn moeder, noch jegens de maatschappij. Hij wilde op een gemakkelijke manier wat centen verdienen, en die gelegenheid scheen hier geboden. Hij stond op en begon door de kamer te lopen. Weer keek hij op zijn horloge (op de naar de binnenkant van de pols gedraaide wijzerplaat). Hij verlangde naar de komst van Friedrich als naar een verlossing. De aanwezigheid van de ander zou hem in staat stellen om zijn gevoelens te toetsen. Het liefst zou hij ruzie met Friedrich zoeken... maar hij had het geld nodig! Met ruzie kwam hij trouwens niet verder. Daarvoor was het te laat. Een plotseling afbreken van de relatie zou een vlucht betekenen uit zijn eigen werkelijkheid. De eigen werkelijkheid was groter en veelzijdiger. Hij had ten slotte niet alleen met Friedrich te maken. Friedrich was bij hem gekomen om hulp. Dat hij voor die hulp betaald wenste te worden maakte dat niet ongedaan. Niemand anders zou hieraan begonnen zijn, ook daar was hij zeker van. Hij kon zelfs verantwoordelijk worden gesteld als er iets misliep. Daarom moest hij voorzichtig zijn.
| |
| |
Hij haalde de pas gekochte ordner te voorschijn, waarin hij de doorslagen van de brieven had ondergebracht. Hij wenste zich te overtuigen van de ogenschijnlijke redelijkheid van de door hem geformuleerde beweringen. ‘Ik heb destijds mijn moeder de beperkte volmacht verstrekt om te doen blijken, dat ik aan haar het initiatief overliet om de nalatenschap op eervolle wijze te regelen. U schrijft van deze volmacht nog geen enkel gebruik te hebben gemaakt, en dit zonder mijn voorkennis, behoudens in onbelangrijke zaken, ook niet te zullen doen. Ook blijkt nu, dat ik de volmacht aan u en niet aan mijn moeder zou hebben verstrekt’... ‘Om de winst op dat bepaalde tijdstip vast te kunnen stellen is het noodzakelijk om over de balans en de winst- en verliesrekening van het desbetreffende boekjaar te beschikken, maar deze stukken kunnen eerst ver in het volgende boekjaar worden opgemaakt’... ‘Ik heb destijds hierin toegestemd, aangezien ik voorzag, dat er zich antecedenten en complicaties zouden voordoen, haar betreffende, welke eventueel strafrechtelijke consequenties met zich mee zouden brengen’...
Hij kon gerust zijn. Er was nog niets ernstigs gebeurd. Niemand zou hem kunnen afstrijden, dat hij zakelijk was gebleven en zich niet liet verleiden tot onbesuisde uitlatingen. Hij herinnerde zich, dat hij het schrijven van de notaris, waarop hij geantwoord had, nooit had gezien. De kans dat het niet bestond bleef bestaan. Maar hij wist, dat zijn brieven verzonden werden, en vroeg of laat zou blijken of er op gereageerd werd; van de antwoorden zou hij inzage kunnen eisen... Langzaam maar zeker legde hij Friedrich vast. Woorden sponnen hem in tot een overzichtelijk complex van begrippen. Eens zou hij weten waar hij met Friedrich aan toe was.
Hij liet de ordner op de tafel liggen, wetend dat dit Friedrich
| |
| |
een plezier zou doen. Hij voelde zich opgelucht. Het werd een belangwekkende zaak. Een geraffineerd spel met de werkelijkheid als illusie. Van het eiland gingen de brieven uit naar een onbekende bestemming; onbekende personen met welomschreven functies bepaalden de koers; de heerbaan van de legaliteit effende iedere emotie en werd de waanzin zelve.
Er werd geklopt en Friedrich kwam binnen. (Bill noteerde mentaal meer dan drie kwartier wachten.) De envelop, waarin de nota, stond naast de schrijfmachine, duidelijk afstekend tegen de wand. (Een bedrag van 1.850 pesetas.) De adressering van de brief zou Friedrich niet ontgaan.
‘Zalig kerstfeest,’ zei Friedrich.
‘Morgen is het kerstfeest,’ zei Bill.
‘Het is kerstavond, en morgen zien wij elkaar niet,’ zei Friedrich.
‘Insgelijks dan,’ zei Bill.
Friedrich ontdeed zich van zijn duffel. Zijn tas met paperassen had hij op de tafel naast de schrijfmachine neergezet. De envelop had hij al gezien. Het viel Bill op, hoezeer hij aan Friedrich gewend was geraakt. Hij ging met hem om als met een normaal mens. Het gezicht van Friedrich was hem vertrouwd. Een heel gewoon gezicht. Of verbeeldde hij zich dat? Friedrich gedroeg zich wat vreemd, wat wonderlijk soms, maar wie deed dat niet? Misschien was hij vooringenomen geweest, had zich te veel laten beïnvloeden door de reputatie van zijn cliënt. Friedrich was niet normaal, maar wie was dat wel? Iedereen was min of meer geschift. Iedereen trok smoelen en bekken op zijn tijd. Iedereen verkeerde in misverstand omtrent zichzelf. - Als ik niet oppas, word ik net zo getikt als hij, dacht Bill.
Friedrich opende zijn tas en haalde papieren te voorschijn.
| |
| |
Hij was in een uitstekend humeur. Hij floot een wijsje. (Een kwinkelerende gek.) Bill keek naar de envelop. Friedrich scheen in de juiste stemming. Bill besloot, dat hij het verzoek met nonchalance naar voren zou brengen. Geen intimidatie.
‘Waar zijn we de laatste keer gebleven?’ vroeg hij.
‘Zo dadelijk,’ antwoordde Friedrich - en zei: ‘Hoeveel ben ik je eigenlijk schuldig, Bill? Ik zou je graag willen betalen.’
Toen gebeurde het in Egypte, dat de zonnegod opnieuw werd geboren als Horus, zoon van Osiris, in de armen van Isis. De farao op de zetel van zijn moeders schoot. Om middernacht 25 december baarde het sterrenbeeld Maagd de levenverwekkende zon in het Tweestromenland, zoals de wreker van Balder, de zoon van Odin, verscheen in de nacht van 24 december om de macht van de duisternis te verslaan. De maagdelijke moeder. De babylonische Sarratsame, de arenkoningin Isjtar, de egyptische Isis en Hathor, de indische Laksmi, de kleinaziatische Kybele met haar leeuwen, de carthaagse Tanit vol van genade op dit eiland, Teteoinnan bij de azteken - zij onze moeder met haar masker van huid. Vroege christenen hadden haar hoofdtooi herkend als de Mater Ecclesia en maakten haar tot de bruid van Jezus. De moeder van Josua van Nazareth moest zo sterfelijk mogelijk blijven. Pas vier eeuwen na de geboorte van het kind in Bethlehem werd het oppassende joodse meisje, dat zij geacht werd te zijn, herkend als hemelkoningin, teneinde de godmens post facto mogelijk te maken: een tweede Eva naast de tweede Adam. Weer een rib uit het lijf!
Haar onbevlekte ontvangenis werd voor de katholieken in 1854 een feit, en in 1950 werd het een rooms artikel van geloof dat zij met lichaam en ziel de hemelse glorie was
| |
| |
ingegaan. De moeder van god die de grootmoeder van de duivel was. Drie schijngestalten ontleend aan de maan. Meisje, mevrouw, opoe. Hemel, zee, hel. 3 april 33 begon om 17.44 uur Jeruzalemse tijd een maansverduistering, nog voor de maan was opgegaan; om 18.03 kwam zij op, diep in de rouw, en toen zou het zijn geweest, dat de romeinse hoofdman uitriep: ‘Waarlijk, deze mens was een Zoon Gods’, of ‘Inderdaad, deze mens was rechtvaardig!’ Een natuurfenomeen bleef een wonder. 72 betekende driemaal drie (het mystieke getal van de Maan) vermenigvuldigd met tweemaal tweemaal twee (het mystieke getal van de Zon) wat een compromis vooronderstelde tussen de Godin en de God.
Het was vol in de kerk. Martin kwam niet verder dan de achterste bank. De vreemdelingen stonden tussen de menigte van laatkomers. Wierook en motteballen. Een pover interieur, ontluisterd door de beeldenstorm van de tegenstanders van Franco's revolutie. De burgeroorlog vlak voor de tweede wereldoorlog. Het altaar straalde. Waar was zij? Het geduldige gezicht van Tamar onder een wolkje van tule. Dat van de Hollander (Tabe Borger) was naast haar zichtbaar. Waren ze zich van elkaars aanwezigheid bewust? Waarschijnlijk wel. Wat ging er dan in hem om? Zo'n man zou geloven in God. Een biddende valk. Een lichtflits. Een onrustig geweten. Een roofvogel pikte hem de lever uit, maar er bestond genade. Er was een gebrek aan liefde, dus bestond er liefde. Wankelen boven de afgrond en het evenwicht noemen. Gemis aan vertrouwen, vandaar het vertrouwen. Wat zijn trekken versomberde, heette schuld. Schuld van vader op zoon. Erfschuld met samengestelde interest. Het was grotesk. Het was grandioos. Maar de moeders waren de dochters. De spookachtige moeder was het onnoembare of onuitsprekelijke meisje.
| |
| |
Rijkdom was een geschenk van de onderwereld. Zonen stonden tegen hun moeders op en namen ze tot vrouw. Vrouwen werden hun zusters. De zusters vermomden zich als dochters. Gezeglijke soepele wijfjes allemaal. Vaders wil was wet. Maar de dochters bleven de moeders.
Borger had hier niets te zoeken, want hij voelde zich allesbehalve thuis. Oude kerels met rode phrygische mutsen op de schedels roffelden op hun trommeltjes en bliezen op hun fluiten. De metalen klank van het hangende zwaard. Het geklepper van de kastanjetten. Ai ai ai ai ai ai ai ai, zongen zij, ai ai ai ai. Coupletten, meer gesproken dan gezongen, vol van beklag en berouw. Mannen en vrouwen zaten apart volgens Moors gebruik. De priester droeg de nachtmis op. Kinderstemmen bonden de strijd aan met Gregoriaanse gezangen, vals en uit de maat. Het was een verloren zaak, waar niemand een gedachte voor over had. Beneden mocht het dansen niet vroeger dan na afloop van de dienst beginnen. Order van de autoriteiten. Martin zag knullen zitten met papieren hoedjes op: reclame van een drankfirma. Een man met zwaaiende armen preekte van de kansel. Martin voelde zich door een vlo geprikt. Verrekte vlooien overal! Hij werd stijf van het staan. Hij verlangde naar het einde. Het was mooi geweest. Niemand wenste het te begrijpen. Hier begon de dwingelandij. Hier werd discipline onderworpenheid. Doordringende goedkope parfums uit stopflessen. Drankadem. Knoflookadem. Rottende gebitten. Zuur zweet. Saamhorigheid was een dure flop. Niemand werd er wijzer van. Wat was iemand als Tabe (om maar eens iemand te noemen) aan Maria gelegen? Hij wist het niet.
Met de geboorte nam het sterven een aanvang. Persweeën dreven de zoon der mensheid naar het kruis op Golgotha.
| |
| |
Ondertussen bemoeiden de mannen zich met de zaligmaker, maar zij - die van de zeven smarten, de wenende, de sloof, de voetveeg, de flirt, de duivelin, de godin - werd geacht het leven te schenken, de dood in het hart te sluiten en de geest te geven. Zij was er goed genoeg voor. Zij was millennia onkwetsbaar gebleken. Zij symboliseerde het dodelijke leven. Brimo de Brimos! riep de hiërofant onder het grote vuur te Eleusis: De Sterke heeft de Sterke gebaard. Dat had een indiscrete kerkvader triomfantelijk verklapt, het geheim niet doorgrondend, want de uiterlijkheden waren het mysterie niet. Aan de periode van de stier, 4300-2100 v. Chr., ging vooraf die van de tweelingen, 6500-4300 v. Chr. Het zomersolstitium lag toen in het sterrenbeeld maagd, welk teken zich in het zenit van de melkweg bevond. De stier respecteerde haar sindsdien, en de ram (zeer cocu) trachtte haar op zijn horens te nemen, de vissen zwommen in haar zee, en het tijdperk van de waterman zou nu volgen.
Tamar knipoogde naar hem en de Hollander Borger keek strak voor zich uit. De tweelingen Jane en Bob lagen in hun bedden te slapen. Het was nu gauw afgelopen. Er was beweging op het middenpad. Hij zocht naar geldstukken, vroeg zich af of Tamar wat bij zich had. Er moest weer eens geofferd worden. De menigte week terug naar de deuren. Martin liet zich meevoeren. Buiten verkwikte hem de koele nacht. Hij bleef staan wachten onder het gewelf van de voormalige moskee. Boerinnen met dichtgeklapte stoeltjes in de hand. Samenscholende mannen. Slaapdronken kinderen. Tamar kwam naar buiten met Tabe Borger. Martin wuifde naar haar. Zij merkte hem op en kwam naar hem toe. Borger stond verloren tussen de mensen. Toen groette hij Martin (een stijve knik vanuit een verlegen houding) en liep weg.
| |
| |
‘Waar is zijn vrouw?’ vroeg Martin.
Tamar zei dat ze het niet wist. Man en vrouw waren samen op het feest geweest. Waarschijnlijk was Gerda al naar huis gegaan.
‘Wat is het voor soort man?’ vroeg Martin.
Tamar zei dat ze het niet wist. Hij wist het zelf wel. Een tobber, een dupe, iemand die niet goed raad wist met zichzelf. Zij was moe. Haar ogen verrieden het.
‘Wil je al gaan slapen? Ik wou nog naar het dorp.’
‘Wat doen?’
Hij wilde de menigte achterna. Hij wilde het feest beneden meemaken. Van hieruit hoorden zij de muziek en zagen de gekleurde lichten. Zij had kennelijk geen zin, maar zei dat hij gerust kon gaan. Hij moest zich niet door haar laten weerhouden. Zij wilde naar de kinderen kijken. Misschien kwam zij later. Als zij geen slaap kreeg, zou zij komen. Zij bleef stilstaan bij de treden naar boven. Hij gevoelde zich onzeker. Haar wenkbrauwen waren gefronst, alsof zij diep nadacht of ontevreden werd, maar haar mond hield vol, dat het niets te betekenen had. Zij wilde alleen zijn. En hij ging, na een haastige kus op haar wang. Terwijl hij verder liep, hoorde hij haar de deur openen en sluiten. Hij keek om. Er brandde licht in huis voor de kinderen. Toen hoorde hij weer de dansmuziek. De feestlichtjes lokten hem omlaag. Hij was niet alleen op de weg. Hij was een van de velen. Hij begon vlugger te lopen en mee te neuriën met de anderen.
De dansenden schenen te gehoorzamen aan een door het geheugen opgeroepen ritme. De muziek verdronk in het stemmengeroes. De ventilatie was onvoldoende. Een verstikkingsproces dat een bewustzijnsvernauwing veroorzaakte. Euforie
| |
| |
voor de mensen van goede wil. De moeders en tantes en oude vrijsters chaperonneerden de huwbare meisjes. Jongere broertjes en zusjes bestreden de slaap met balorigheden, of dutten in. De mannen en jongens verdrongen zich aan de bar, hun sekse verveelvoudigend door intens gevoelde kameraadschappelijkheid. De dorpelingen deden onder voor de boeren: te breekbaar waren ze, te karakterloos in hun te nieuwe kleren. De boerinnen in hun sombere dracht, een omslagdoek om de schouders, het varkensstaartje van de vlecht versierd met roze, rode, gele of zwarte strik, hielden het verleden in ere. Hun strenge ernst, hoe bot en beklemmend ook, leek waardiger. Bill wist waar Catalina zat, en Catalina had hem gezien. Zij vermeed naar hem te kijken en hij vermeed naar haar te kijken. Zij werd geregeld ten dans gevraagd en zij kon niet weigeren; zij liet zich meevoeren door haar partners, mee met de stroom, mee in de richting van het orkest achter in de zaal. Zij hield van dansen en zij hield van praten. Daar aan toe te geven viel gemakkelijker dan zij had verwacht. Maar altijd weer ontstond er een spanning, voorafgaande aan het einde van de kringloop, wanneer zij zichtbaar werd voor hem (een maan aan zijn hemel), die op haar stond te wachten. Zij was boos op hem. Hij hinderde haar zoals hij daar stond. Hij leidde haar af. Zij was het niet gewend om zich bewust te zijn. Zij beluisterde meer haar eigen woorden dan die van de jongen waarmee ze danste. Zelfs haar lichaam vervreemdde zich van haar. Zij volbracht de wendingen van haar lijf, zich voortdurend afvragend, of het wel de juiste waren. Zij wilde niet bekoren, maar zij wilde ook geen fouten maken. Boven zich zag ze de papieren slingers - de vlaggetjes - in aanhoudende beweging. Haar partner vroeg haar iets. Haar antwoord bracht haar blik omlaag. En wat een spontane reactie was ge- | |
| |
weest, een onmerkbaar in elkaar overvloeiende reeks handelingen, verstarde plotseling, want daar stond hij en hun blikken
kruisten elkaar. Hij moest nu groeten. Daar kwam hij niet onderuit. Haar ogen hielden hem vast. Er was een besef van tijd. Een in beweging zijn tegelijkertijd. Een verschrikkelijk gevoel van een eindige ruimte, met geen dood te verzoenen. Toen zag hij haar en zijn gezicht verhelderde zich in een mateloos herkennen. Zijn gelaatstrekken boetseerden snel achter elkaar vreugde (oprecht), verrassing (niet geheel oprecht), opgewektheid (gespeeld), geestdrift (vals), verlegenheid...
Gelukkig was zij afhankelijk van de jongen tegenover haar, die haar, automatisch en geheel zoals het hoorde, ruggelings de anonimiteit indreef. Zo gretig was zij, dat zij uit de maat raakte en struikelde, zodat zij zich verontschuldigen moest: ‘Ik was er even uit!’ De muziek stopte en zij liet zich terugbrengen naar de tafel waar de familie zat. Met bestudeerde bevalligheid (afgekeken van de film) nam zij plaats. Ze liet zich overhalen om wat te drinken. Quasi onverschillig keek zij om zich heen. Daar stond hij nog steeds. Een toeschouwer aan de periferie van de dansvloer, die een sigaret rookte en kringetjes blies naar de nevels boven het publiek.
Hij wist zich bekeken door velen. Hij was de enige buitenlander hier. Hij bekeek hen ook. Dan behoefde hij niet naar haar te kijken. Zij had hem teruggegroet. Natuurlijk had zij hem gegroet. Er was geen enkele reden waarom zij het niet zou doen. Zij behoefde zich niet voor hem te schamen. Deed zij het wel, dan was het een belediging. Zij werkte voor hem. Dat was toch geen schande? Hij vroeg het zich af. Hij zag haar niet als een dienstmeisje, maar hoe stonden zij en de anderen er tegenover? Ten slotte was hij haar baas. Dat stelde
| |
| |
hier iets voor. Moest hij zich daarom bewust zijn van een zekere afstand? Een afstand van hier tot ginder! Daar wenste hij zich niet aan te storen. Hij ging haar vragen om met hem te dansen. Wanneer zij niet durfde te weigeren, dan was dat haar eigen zaak. Het orkest zette een samba in, de paren vormden zich weer, maar hij bleef waar hij was. Er was geen haast bij. Zou hij eerst een ander meisje vragen? Onverschillig wie? Het was niet zo eenvoudig. Hij liep het risico dat hij afgewezen werd. Hij was een vreemde. Hij was welkom, maar hij was niet een van hen. Een weigering zou hij opvatten als een definitieve ontmoediging. En zij was het met wie hij wilde dansen. Er bestond slechts een verlangen, dat zij - zij alleen - kon inwilligen. Het ging om haar.
‘Hallo, vrolijk kerstmis, Bill.’
Hij beantwoordde de heilswens. In ieder geval had hij nu enige aanspraak. Naast elkaar stonden ze te kijken naar de dansenden. Twee vreemdelingen. Maar dit was duidelijk een oponthoud. Het stelde de beslissing uit. Hij was er niet gelukkig mee.
‘Ik heb je niet op het feest gezien,’ zei Martin.
‘Nee, ik moest nog werken. Was het leuk?’
‘Ik kom net uit de kerk,’ vertelde Martin.
‘Hoe was het?’ vroeg Bill. ‘Ben je gelovig?’
‘Ik ben niet katholiek, maar die volksmuziek in de kerk vond ik geweldig. Heel indrukwekkend...’
‘Het wordt verboden,’ vertelde Bill. ‘De pastoor vindt dat het niet meer kan. De buitenlanders nemen aanstoot.’
‘Wat zonde,’ zei Martin. ‘Wat wil je drinken?’
Catalina danste nu niet. Zij zat tussen haar moeder en haar broertje. Haar handen rustten op haar knieën. Zij hield de benen wijd van elkaar. Vanmorgen had ze er dwaas uitgezien
| |
| |
met al die krulpennen en plastic rollen in het haar, herinnerde Bill zich.
Martin maakte zich los uit het gewoel bij de bar, in iedere hand een glaasje. Bill zond hem een geamuseerde glimlach toe.
‘Je moet er om vechten,’ vertelde Martin, hem de cognac aanreikend.
‘Is Tamar niet meegekomen?’
‘Zij komt straks, als ze niet is gaan maffen. Dans jij niet?’
‘Met wie?’ vroeg Bill.
‘Dansen ze niet met ons?’
Bill bood de ander een sigaret aan. Martin wachtte op zijn antwoord.
‘Ik zal het zo dadelijk eens proberen,’ zei Bill.
‘Reusachtig idee,’ zei Martin.
Zij wist, dat hij komen zou. Zij wachtte er op. Twee dansen had zij nu al uitgezeten, onder het voorwendsel, dat zij even wilde uitblazen. Hij moest vlug komen, want ze kon er niet mee doorgaan. Wanneer hij niet kwam, zou ze teleurgesteld in hem zijn. Niet dat het veel uitmaakte, maar het zou een teleurstelling zijn. Er was een dwingen in haar dat ook hij moest gehoorzamen. Anders had het geen zin.
Ze zag hem naderen voor de tafels langs. Hij keek niet naar haar. Het was denkbaar dat hij een ander zou vragen, en dat zou zij hem niet vergeven. Daarvoor had hij te lang hiermee gewacht. Nu begon het. Hij kwam op hun tafel toe, en stond stil. Zij merkte hem niet op; niet voordat zij zijn stem hoorde. Zij keek naar haar moeder en hij keek naar haar moeder. Haar vader knikte. Zij was al opgestaan, maar de muziek hield op. Haar vader nodigde hem uit om even te gaan zitten. Maar ook hij bleef staan. Hij beheerste zich voortreffelijk, beter dan zij het ooit had kunnen doen. Hij maakte een grapje over
| |
| |
haar slaperige broertje, streek hem over het hoofd. Haar moeder vroeg of het in Australië nu ook heilige nacht was, net als hier, en hij zei van wel. Net als hier. Het was overal hetzelfde. Overal werd gedanst.
Het ging gemakkelijk. Enige opschudding rond de dichtstbijzijnde tafels. Gefluisterd commentaar. Dat zou in ieder dorp gebeuren, thuis ook. Niemand trok zich er wat van aan.
Zij onderscheidde de muziek toen zij al met hem danste. Hij danste goed, veel beter dan de jongens hier. Daar had je haast geen muziek bij nodig. Maar het was prettig om er naar te kunnen luisteren. Hij bevond zich nu midden tussen de dicht opeen draaiende menigte. Hij kon haar niet eens van zich afhouden. Er was trouwens geen enkele noodzaak toe. Zij voegde zich gewillig naar hem.
Ze wachtte op wat hij ging zeggen, want het was niet goed om te zwijgen. Het was er niet het moment voor. Maar zij wilde niet beginnen. Het was aan hem. Aan hem bleef het initiatief. Zijn warmte deelde zich aan haar mee. En zij herkende zichzelf, haar eigen onmiskenbare warmte. Haar lijf, dat zich koesterde aan zichzelf, en van zichzelf verlost wenste te worden. Zij drukte zich tegen hem aan. Maar het waren de woorden, die nu gezegd moesten worden, waarop ze haar zinnen zette. Zijn gezicht had zij nog niet van zo dichtbij gezien. Zij was kleiner dan hij; kwam niet hoger dan zijn borst. Dat was hem nooit zo opgevallen. Zijn arm om haar leest leefde een eigen leven, waaraan hij niet te veel toe mocht geven. Dit was de juiste, correcte hoogte. Jammer. Zijn linkerhand hield losjes haar vingers omvat. Zijn kracht stroomde in haar vingertoppen. Neerdruppende, onzichtbare regen. Haar heupen waren aardser. Buiten de invloedssfeer van de armen ontstond er een terra incognita. Allerminst
| |
| |
toevallige aanrakingen. Lagere wezens dankten hun bestaan aan hogere sferen.
‘Nog een dans?’ vroeg hij.
Zij verwachtte niet anders, en hij praatte!
‘Je danst heel goed,’ zei hij.
‘U danst veel beter!’
Zonder het te beseffen, gaf zij een klasseverschil aan.
‘U ziet er vanavond lekker uit,’ zei Bill.
‘Wat?’ vroeg zij.
Hij had het verkeerde woord gebruikt. Wanneer hij zich opwond, liet de taal hem in de steek. Maar waarom niet lekker?
‘Heerlijk,’ zei hij. ‘Heerlijk en verrukkelijk. Je ruikt zalig.’
‘Vindt u dat?’
Haar gezicht straalde van voldoening. De hand achter haar rug rebelleerde, streelde vluchtig haar borst. Zij behoefde niet in te grijpen. De hand vluchtte bijtijds. Maar nu moest zij praten...
‘Guillermo,’ zei ze, ‘hoe zeg je Bill?’
‘Zoals jij het zegt...’
‘Maar jij zegt het anders!’
Hij zei haar zijn naam voor, en zij herhaalde hem. De juiste uitspraak kon zij nooit te pakken krijgen, maar haar pogen was schoon en heel opwindend. De medeklinkers puntten zich wellustig en die ene verraderlijke klinker deed de vreugde voortduren. Een aarzeling van zijn kant toen de derde dans met haar zou beginnen (kon hij hiermee doorgaan?) maakte er een einde aan. Maar zij bleef ontspannen. Ze begonnen aan elkaar te wennen. Hij vertelde haar, dat hij vanmorgen om haar gelachen had. Zij schrok en wilde weten waarom. Om die dingen op haar hoofd. Welke dingen dan? Hij legde het omstandig uit.
| |
| |
‘Maar mijn haar zit nu toch goed?’
‘Het zit prachtig,’ zei hij.
Hij dacht terug aan de danslessen uit zijn studententijd, toen hij haar begeleidde naar haar ouders. Weer werd hij uitgenodigd om iets te drinken, maar hij verontschuldigde zich met te zeggen, dat er een vriend op hem wachtte bij de bar. Hij keek haar aan en zij bloosde. ‘U heeft een knappe dochter,’ zei hij tegen de ouders. Er werd instemmend gelachen.
Wandelend in de richting van de bar, onderscheidde hij nog net, hoe Martin, vergezeld van een meisje, verdween tussen de dansenden.
Haar eerste reactie was schrik, zo hevig, dat zij dacht dat zij gilde. De vrees hield haar tegen. De gestalte van een man met de rug tegen de muur. Iemand, even bang als zij. Het was zijn onbeweeglijkheid, die haar schrik had aangejaagd. Het onverwachte ervaren van een schaduw die er niet hoorde - daar onder het raam. De zich aftekenende omtrekken van een mens, van een onbekende. Zij deed een pas naar voren, in de vertrouwde richting van haar deur. Hij maakte zich los van zijn witte achtergrond.
‘Ik ben het,’ zei Tabe Borger.
‘Ja, ik zie het.’
‘Had je mij niet herkend?’
Hij liep op haar toe, en bleef op enige meters afstand van haar staan. Zij keerde hem de rug toe en opende de deuren. Het licht binnen keerde zich tegen de nacht. Zij hoorde hem ademen en ritselen. Plotseling wantrouwig, draaide zij zich om. Hij stond te wachten. Zijn armen hingen slap langs zijn regenjas. Maar hij wilde iets zeggen, hij zocht naar woorden. Zijn geknepen mond en trillende oogleden drukten inspanning uit.
| |
| |
‘Waarom kom je niet binnen?’ vroeg zij.
Zij duwde de deuren verder open en ging hem voor. In het voorhuis bleef hij staan, vlak bij de pilaar in het midden.
Tamar deed alsof ze thuis was. Haar jas legde zij over een stoel. Een spiegel passerend, verschikte ze wat aan haar kapsel. Hij kon zo niet blijven staan. Zij herstelde zich ten koste van hem.
‘Het ziet er hier leuk uit,’ zei hij.
‘Heb je het huis nooit eerder gezien?’
Hij keek om zich heen. Hij vond het een kale bedoening. Op een tafel en wat stoelen na, stond er haast geen meubilair. De hoge zoldering verkleinde hem.
‘Waarom ga je niet zitten? Wat wil je drinken?’
Hij ontdeed zich van de regenjas, stond er mee in zijn handen. Er was geen kapstok te ontdekken.
‘Leg je jas daar maar neer...’
Hij legde zijn jas over de hare. Hij deed alsof hij belangstellend om zich heen zag. Hij had er spijt van dat hij hieraan begonnen was. Zij bewoog zich gemakkelijk door de ruimte in haar huiselijke bedrijvigheid: een vanzelfsprekend middelpunt dat niet ophield met zich te verplaatsen. Hij moest gaan zitten. Hij ging zitten op een ruwhouten stoel met een rechte leuning en een rieten zitting. De grote tafel was van pijnbomehout. Het blad, regelmatig geboend met bleekwater, vertoonde mesinkervingen en uitgebeten vlekken. (Hier at de familie dus.) Het gemis aan comfort voelde hij als een terechtwijzing, als een onuitgesproken kritiek op wat hij in zijn eigen huis gewend was.
‘Wat mag ik je aanbieden?’
Zij zette twee glazen neer. Het waren wijnglazen.
‘Heb je wijn?’
| |
| |
Een mandfles stond naast de tafel. De wijn, die zij inschonk, was rood. Haar houding beviel hem. Zij schoof een stoel bij de tafel en kwam tegenover hem zitten, aan het uiteinde van de tafel. Zij tilde het glas op, hield het even omhoog, en dronk. Haar ogen raakten hem recht in het gezicht. Zij had hem nog niets gevraagd: moest hij geen verklaring geven voor zijn komst? Hij kuchte en hij dronk, en hij kuchte opnieuw. Zij legde haar handen voor zich op het tafelblad. Zij wachtte wel degelijk op wat hij ging zeggen.
‘Je zult het misschien gek vinden, dat ik je kom opzoeken?’
Zij keek hem vragend aan.
‘Is je man er niet?’ (Hij had haar man zien weggaan, hij had hun gesprek afgeluisterd; het was trouwens haar man niet, die jongen.)
‘Ik had nog geen lust om naar huis te gaan,’ zei hij.
‘Vanavond is het feest,’ zei hij.
Tegen zijn bedoeling in klonk het niet opgewekt.
‘Martin is naar het dansen,’ zei ze.
Zij bleef hem aankijken, wachtend op wat hij verder te vertellen had. Ze nipte weer van haar glas. Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn zak. Hij bood er haar een aan. Zij hield de sigaret tussen duim en wijsvinger tot de lucifer opvlamde. Toen neeg haar mond naar de sigaret, en de sigaret naderde het vuur. Er was niets gedwongens in haar bewegingen te bemerken. Haar traagheid was sensueel.
‘Wij hebben elkaar lang niet gezien...’
Naar alle waarschijnlijkheid was de ernst waarmee zij dit zei spottend bedoeld, maar hij was er niet zeker van. Het kon ook iets anders betekenen. Hij vroeg zich af wat. Toen glimlachte zij. Haar gezicht stond niet onvriendelijk.
‘Heb je honger?’ vroeg zij.
| |
| |
‘Nee, ik heb nooit honger 's nachts.’
‘Ik wil best een ei voor je bakken. Er is ook kaas in huis. Zeg het gerust... Het is geen moeite.’
Hij had geen trek. Zijn keel was droog en hij had moeite met slikken. De wijn brandde in zijn slokdarm. Maar hij had graag ja gezegd, om haar weer te kunnen zien bewegen. Zij gaf geen enkel blijk van verlegenheid en dat gaf hem moed. Dat had zo moeten zijn, maar het verlamde hem ook. Haar natuurlijkheid was een belemmering.
‘Ik zal je straks het huis laten zien, als je dat leuk vindt. Het is het oudste huis van San Hilario,’ zei Tamar.
‘Wanneer komt je man terug?’ vroeg hij.
‘Waarom? Wou je hem spreken?’
Zij daagde hem uit. Haar antwoord bewees het, maar wat verwachtte ze van hem?
‘Zijn jullie getrouwd?’ vroeg hij.
Zij keek hem onderzoekend aan en hij had moeite om haar blik te weerstaan. Had hij iets miszegd?
‘Waarom vraag je naar wat je al weet?’ vroeg ze.
‘Ik wilde er zeker van zijn,’ zei hij.
‘Had je anders niet durven komen?’
Hij wilde het ontkennen, maar het lukte hem niet. Hij besloot vaag te blijven, zo vaag mogelijk. Dit werd pijnlijk.
‘Het maakt wel een verschil,’ zei hij.
‘Ten slotte ben ik zelf getrouwd. Ik weet dat het verschil maakt,’ zei hij, zijn kracht zoekend in herhaling.
‘Dat is interessant. Kun je mij ook uitleggen waarom?’
Waarom wilde zij het spel niet spelen? Zij vroeg te veel. Dat was unfair. Het was ook niet eerlijk.
‘Waarom leg je het mij niet uit?’ vroeg Tamar. ‘Ik ben ook getrouwd. Je maakt mij nieuwsgierig...’
| |
| |
‘Er valt niets uit te leggen. Ik begrijp het zelf ook niet!’
Zij dacht over zijn antwoord na. Hij wilde zijn hand op haar hand leggen. Dat zou een begin zijn. Een beter begin. Een veelzeggend gebaar. Een kleine verovering. Maar de dichtstbij liggende hand verhief zich naar haar kin, en zij keek nog steeds nadenkend. Hij balde zijn eigen hand tot een vuist.
‘Waarom deed je dat eigenlijk in de kerk?’
‘Wat heb ik gedaan?’ vroeg hij.
‘Je hield mijn hand vast...’
‘Dat liet je toch toe?’
Hij wist dat zijn antwoord haar niet beviel, was er zelf ontevreden over. Zij was helemaal niet dom, meende hij nu te begrijpen. Zij was belangwekkender zelfs dan hij had gedacht.
‘Ik voelde mij zo alleen,’ zei hij.
- Ik voel me alleen, dacht hij. Hij bekende het zichzelf. Een triomfantelijk gevoel doorstroomde hem. De waarheid kwam aan het licht. Er bestond iets dat sterker was. Iets dat op hartstocht leek - macht - overtuigingskracht. Hij voelde zich in staat tot passie. Maar haar antwoord onthutste hem weer.
‘Waarom voel je je eenzaam?’
Haar belangstelling leek oprecht genoeg. Zij wilde werkelijk met hem praten, maar hij had niets te zeggen. Daarvoor was hij niet gekomen. ‘Het komt allemaal door mijn vrouw,’ zei hij.
‘Gerda?’
Zij noemde de naam van zijn vrouw, en dat strookte niet met zijn bedoelingen. Hij wilde zich niet schamen.
‘Mijn vrouw zou dit niet begrijpen,’ zei hij.
‘Ben je niet gelukkig met haar?’
‘Ben jij gelukkig met Martin?’
‘Ja,’ zei ze.
| |
| |
Zij zei het zonder enige aarzeling. Zij onderscheidde zich dus van hem. Hadden ze eigenlijk iets gemeen? Hij was zeker twintig jaar ouder dan zij. Daar niet aan denken: dat was het niet. Maar daarom kon zij hem misschien niet begrijpen. Of zij stelde er geen belang in. Het laatste leek hem het waarschijnlijkste. Zij wees naar de mandfles naast zijn stoel, en hij haastte zich de glazen bij te schenken. Een tegenstrijdig gebaar, want hij overwoog of het niet beter was om weg te gaan. Die Martin zou thuis komen... een dergelijke tussenkomst leek onverdraaglijk. Natuurlijk had hij zich vergist. Het was een dwaasheid geweest, maar het was nog niet te laat. Een terugtocht bleef mogelijk. Een uitweg. Een verloochening.
Hij legde zijn hand op de hare en keek haar (zoals hij dacht) goedmoedig aan. Een oudere man tegenover een jong meisje, dat zich voor niets illusies maakt. Haar hand was koel. Haar lippen beefden, maar haar ogen richtten zich op hem. Haar wijdopen grijze ogen. Zijn gezicht vertrok krampachtig onder haar blik. Hij dwong zich al zijn aandacht te bepalen tot zijn stem. Het ging om de woorden, uitsluitend om de woorden.
‘Het is omdat je zo mooi bent.’
‘Daarom alleen?’
‘Je hebt mooie ogen, Tamar.’
Het was niet wat hij werkelijk voelde, maar haar ogen waren mooi.
‘Je hebt sterke handen.’
Dat was waar. Het was ook zo, dat deze benoeming hem in staat stelde haar hand te strelen. Zij liet het toe.
- Roodkapje en de wolf, dacht zij.
‘Je hebt een prachtig lijf, Tamar.’
Haar zittende positie deed daaraan afbreuk, maar hij vertrouwde op zijn geheugen. Zij had een mooi lijf.
| |
| |
‘Ja, meneer Borger?’
‘Je hebt mooie schouders. Ik houd van je hals!’
‘Alleen maar van mijn hals?’
‘En je borsten,’ riep hij.
Wat een stoutmoedige inleiding tot een afscheid had moeten vormen, een ruiterlijke erkenning van haar schoonheden, gevolgd door het afstand doen daarvan, werd een akte van geloof, een onheilspellend dogma, waar hij geen raad mee wist.
‘Geloof je mij niet, Tamar?’
‘Wat moet ik geloven, meneer Borger?’
‘Ik heet Tabe...’
‘Wat moet ik geloven, Tabe?’
‘Je begrijpt waarom ik hier gekomen ben.’
‘Ik meen het te begrijpen, ja.’
‘En?!’
Hij gaf het woord een beklemtoning, die het bijna dreigend deed klinken. Een ultimatum van een getergd man. Alsof zij het was die elk begrip in de weg stond. Alsof zij weigerde hem te begrijpen. Hij wilde weg, maar zij moest hem daartoe de kans bieden. Zij moest hem laten gaan en dat was mogelijk, mits zij bereid was hem de eer te gunnen van een vrije aftocht.
Voor het eerst leek haar houding onzeker. Haar hand bewoog onder de zijne. Een snelle ademhaling. Zij keek hem aan, maar het was niet zeker, dat zij hem zag. Het puntje van haar tong beroerde haar tanden, bevochtigde een mondhoek. Zij greep een sigaret uit zijn pakje, dat tussen hen op tafel lag; en stak zelf de sigaret aan, de lucifer afstrijkend tegen de muur naast haar.
‘En?’ herhaalde hij, veel zachter.
‘Zei je niet, dat je je alleen voelde?’
‘Dat natuurlijk in de eerste plaats!’
| |
| |
‘Dat was in de kerk,’ zei ze. ‘Toen kwam je hier, omdat ik je mijn hand had laten vasthouden.’
‘Het was wel een aanmoediging,’ gaf hij toe.
‘Had je anders niet durven komen?’
‘Nee, dat is waar.’
Het was een eerlijk antwoord. Hij wilde oprecht met haar zijn. Opeens meende hij haar veel beter te begrijpen. Zij riep hem ter verantwoording. Het enige wat hij te doen had was daar aan toe te geven. Hij kon nu alles zeggen, want daarna ging hij vrijuit.
‘Je hebt gelijk, ik ben een lafaard,’ zei hij. ‘Ik verlangde naar je. Ik wilde je zien. Ik wilde met je praten. Daarom kon ik niet naar huis toe. Begrijp je dat, Tamar? Ik kon niet anders...’
‘Je hebt mij nu gezien en je hebt met mij gesproken, maar dat is niet het enige wat je wilt,’ zei ze.
‘Het andere wilde ik ook...’
‘Wat is het andere, Tabe?’
‘Het andere is onmogelijk,’ zei hij.
Het onmogelijke was onspreekbaar: dat kon zij niet ontkennen. Volgens hem was nu alles gezegd. (Maar waarom drong Gerda zich op in zijn gedachten, wat had zij hiermee te maken?)
‘Mogelijk heb je gelijk,’ zei Tamar.
Zij was een verstandige vrouw vol begrip. Zij liet hem gaan. Hij begreep haar volkomen. Zij had gelijk.
‘Waarom ben je opeens zo zeker van jezelf?’ vroeg zij.
‘Ik voel mij schuldig,’ zei hij.
‘Tegenover wie dan?’
‘Ik weet dat ik het niet mag doen!’
‘Daarom wilde je het juist. Waarom nu niet meer? Voel ik mij niet voldoende medeschuldig naar je zin?’
| |
| |
Hij had hier geen antwoord op. Zijn zwijgen vatte zij op als een bevestiging. ‘Had ik medeplichtiger moeten zijn, Tabe?’
‘Ik wil niet, dat je medeplichtig bent...’
‘Ik heb je mijn hand laten vasthouden,’ zei ze.
‘Dat had niets te betekenen...’
‘Ik heb je binnen genodigd, Tabe.’
‘Daar ben ik je erg dankbaar voor, Tamar...’
‘Ik wist waarvoor je kwam,’ zei ze.
Zij bedierf alles. Hij had schuld bekend, en nog was zij niet tevreden. Zij vroeg het onmogelijke. Hij stond op.
‘Ga je weg?’
Waarom kwam zij niet overeind? Ze konden tenminste beleefd tegen elkaar blijven. Hij zocht zijn jas.
Ook zij stond op. Zij plaatste haar handen achter haar nek, en rekte zich uit. Blijkbaar beschouwde zij het gesprek toch als geëindigd. Er was niets aan de hand, hij had het zich allemaal verbeeld. Het stond hem volkomen vrij, haar nu te bewonderen - van een afstand, van een veilige afstand. Zij liep naar waar hij stond, in de richting van het kruikenrek. Zij draaide zich om. Ook van achteren was zij begeerlijk. Een zondige gedachte welke hij onmiddellijk van zich afzette.
‘Ik moet je het huis nog laten zien, Tabe!’
Hij had willen zeggen: Een andere keer graag, kom eens met je man bij ons eten, het zou erg gezellig zijn, mijn vrouw maakt een heerlijke rijsttafel, jullie zijn van harte welkom! Maar zij ging hem al voor de trap op. Hij veinsde bewondering voor de opkamer. Ze gingen weer naar beneden, doorkruisten het voorhuis en bewonderden de keuken. Een trapje op en een trapje af (steeds bleef zij hem voor, wat strikt genomen tegen de etiquette was). De kamers aan de voorkant. Een als atelier ingericht vertrek...
| |
| |
‘Wat doe je?’
‘Ik boetseer.’
‘Ben je beeldhouwster?’
‘Nee, alleen voor mijn genoegen...’
Waar zij mee bezig was, was verborgen onder vochtige lappen, en hij kwam er niet toe, om haar te vragen, of hij het mocht zien. De treden leidden naar de bovenverdieping. Een slaapkamer. Een bed achter muskietengaas. Waar bevond zich de lichtschakelaar? Een spel van licht en schaduw. Niet deze verwarrende schemering, alsjeblieft! Ze stond vlak tegen hem aan. Ze was niet te vermurwen. Er groeide verzet in hem, maar dat verzet keerde zich tegen hem, en veranderde. Zij werd het onverbiddelijke dat hij had willen zijn en zijn angst daarvoor dreef hem tot overgave.
‘Doe het vooral zachtjes, wil je? De kinderen liggen hiernaast.’
|
|