‘Maar ken je je zuster dan niet eens?’
‘Nee, oom,’ antwoordde ik beleefd.
Ik keek tersluiks naar mijn moeder, wat zij ervan zou zeggen, maar ze keek geschrokken terug, durfde blijkbaar niet. Zij zat op haar stoel en knipte gaaspatronen. Ik durfde haar niet aan te blijven kijken.
‘Je vader was een knappe vent,’ zei mijn tante voorzichtig. Zij zat tegenover mijn moeder en had haar breiwerk neergelegd.
Van mijn tante keek ik weer naar mijn oom.
‘Je zusje is een schoonheid,’ zei hij.
Toen opeens knikte mijn moeder. Mijn tante nam haar breiwerk weer op en ook zij knikte me vriendelijk toe.
Mijn oom zei op vrolijke toon: ‘Weet je wie dat is?’
Hij wees naar de schoorsteenmantel, zoog krachtig aan zijn pijp en hulde zich in wolken rook. Ik raadde onmiddellijk welk portret hij bedoelde. Op mijn tenen liep ik erheen en nam het voorzichtig in mijn handen.
‘Laat het niet uit je vingers vallen,’ hoorde ik mijn moeder zeggen.
Van het portretje in mijn handen (een meisjeskopje met krullend haar en grote donkere ogen) keek ik naar mijn moeder. Zij hield de ogen neer-