Joanna koningin van Napels, of Den trotzen dwinger(ca. 1664)–Félix Lope de Vega– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina VI] [p. VI] Op den Trotzen dwinger, In Neederduytze vaerzen gestelt door Mr. Hendrick de Graef. OGraef! indien 't uw ooren niet verveelde, Ick sou, terwijl uw rijmlust beezigh is Het dwingen van een Dwinger uyt te beelde, Mijn zucht ontdecken; toe erkentenis Van 't geen my dwingt uw werck na waerd te prijsen. Vergun my dan dat ick mijn zanglust dwing Op toonen, die uw dichtkunst eer bewijsen, En loven, want uw werck is zonderling Verrijckt, met vaerzen die hoogdravend draven, Gy volgt het Spaens in Neerduyts geestig na; Betoonende uw lust, om zoo te graven Dat tijt, en ontijt beyde u komt te sta, Gelijck het blijckt, terwijl gy voor gaet spatten In 't geen Natuur u gunstigh heeft verleent. Wie kan 't geen onbegrijplijck is bevatten, Hoe 't jeugdigh breyn met 't grijs verstant vereent? Geen pen heeft kracht genoegh dit uyt te drucken. De geest doorwaerende het breyn haer Hof, Bouwt op in ontijt zulcke meesterstucken Die elck verrucken, om een eeuwigh lof Naemruchtigh door het aertrijck te verspreyen. Mijn Tijtgenoot, uw dichtkonst is wel waert Een lofgalm die mijn geest u toe komt weyen Na d'eys van uwe vaerzen, die gy paert Met d'eygenschap, van tijt, en plaets, en zeden, 't Gebruyck van ieder stelt gy zoo in 't licht, Dat ick uw lof met kan genoeg ontleeden. Voldoe ick 't alles niet, 'k betoon mijn plicht, En wensch u zulck een eerkroon op te zetten, Die Tijt noch Eeuw kan door haer macht verpletten. D.L. Vorige Volgende