kogelvormige nestels ter borst afhingen en hoewel zulks eveneens wit gelijk sneeuw was, was het toch een versiering zijner kuische naakte.
Het keek niet, het sliep, het sliep staande; de vallende vlokken bereikten het niet; zij weken om de verschijning, zoodat die straf verrees als in een zwarte aureool. Eensklaps strekte het zijn armen uit, de handen open toekeerend, gelijk er wel figuren zijn te zien, in oude kunstboeken geteekend.
Ofschoon het zonder ophouden sneeuwde, werd toch de grond niet wit. De vlokken daalden langs de voeten van het crucifix-stille beeld, terwijl het schijnen bleef of zij terug weêr keerden, om weêr te vallen langs hun zelfden weg. Zoo stonden er de voeten in een dansing.
Maar het droombeeld had zich nogmaals verroerd; het had de wijd-gestrekte armen toegeknikt; de handen ontknoopten de nestels langzaam en de rechter wond het snoer vervolgens los, met loome zwaaiingen rond het hoofd. Het vrije koord in het midden gegrepen houdend of hield het een dwarsen stok, wachtte het weder.
Dan zwaaide plots de rechterhand den nestel op naar links, of sloeg het naar de sneeuwtjes, terwijl de linkerhand naar rechts dezelfde zwaaiing maakte. Al wentelend zijn handen om en omme slingerde het beî zijn kogels tegen elkander in en door de krieling heen. En als bij iemand die een touw laat vieren, schoven de handen dichter bij elkaâr en rezen tegelijk totdat zij op de hoogte van de borst vlak naast elkander werkten. Toen liet de linker los, maar vingervaardig werd het koord als in een lus gevangen en door rechtstandig slechts de rechterhand te roeren hield het zijn kogels in stadige werveling.
Pal achter de stralende wieling bleef het de bliksemende vlucht van de kogels regelen en schoon geen enkel sneeuwtje toch werd uit zijn val geslagen, hield het allengskens met