blazen te zijn dusdanig?... Welaan, het is hier ruim genoeg, zoo sprak hij en boerde, en na aldus van het overtollige zich ontlast gevoelend, vervolgde hij, zijn neus belonkend: nu zal ik eens te raden gaan met mijnen speur-zin, ginds zie ik eene blauwende wakke, zeker is daar het gezicht naar de lieve aarde open, kan ik haar zien ook.
En in de gewilde richting ging hij. Hoeveel valt er toch nog te redderen, bromde de reus, bemerkende door de verandering van koers eenig weêrgestreef voor zijn voeten, maar goêlijk de zwarigheden niet achtend bleef hij gaan. Tot er plotseling een flodderende schaduw als van een grooten vlinder hem verbaasd deed opzien.... Gaat ze daar niet op haar bloem-manig paard, zoo sprak hij, zijne oogen knippend. Hola, moderne Ziel, al zoo vroeg op 't pad, uit welke buurt komt gij nu weêr en gaat het nu wezenlijk naar uw paleis toe? Wilt gij niet dees kant eens komen en wat kuieren met mij?... Och, vervolgde hij, zij antwoordt niet en wimpert en haar mondhoek leekt, mijn woord was grof, en bemerkte ik niet toen het bloote wezentje omkeek, dat dit eene ziel is die lijdt.... Ah, Sacradatamala! vloekte hij plotseling geschrokken, welk een geur gaat er uit van de nachtmerrie aan wier hals zij zich klemt, de arme; ik voel mij bedwelmen, ik zal bezwijmen gaan en neêrslaan als een mist, indien ik niet mijn hoofd dadelijk dompel in het klare licht. Hoe heerlijk toch zijn deze gazene filters, vervolgde onze held, na zich gebet en gewasschen te hebben en hij snoof nog eens ferm, deze aroom is machtig, wie er in leeft wordt welig en onbekwaam tot staan. Ik ruik nog.... ik ruik nog.... O, hoe veel gelukkiger waren mijne voorvaderen, wanneer zij na hun strijdbaar ontwaken, der Goden Schenker door deze luchten zagen dalen, bejegenden den goud-harigen aarde-knaap en zijn rossen adelaar: toen togen de roken der vergoten ambrozijn waar nu de wademen gaan van deze doleresse op