Tot in de verre verten zag hij hun heldere oogen gaan en de teedere schijn van hunne ijle lichamen ongebroken blijven en overal de vlugge guirlandes hunner kuische vogels. Over de weiën die waren zilverig met zuiverlijke bloemetjes besprenkeld, langs den suizelenden oever van eene lichtende rivier, tot in de diepste eindeloosheid van hare zigzag vonkjes versprankelend als libellen-oogjes, vuur-vliegen en andere briljante insekten, onder der boomen sneeuwdonzen bloesemval die voor de zoomen zeeg, wandelden zij met denzelfden ongetreden tred en 't gelijke licht was over hen allen.
En waar het klare water der rivier kwam dalen van haren oorsprong in het licht en bespoelde de schijnende kaden, waar der fonteinen pluimen recht opsprongen en de marmeren paleizen straalden met galereien en zuilen, die weêrlichtten en spiegelden als sneeuw van asbest en 't zilverdradig silicaat van aluminium, bewogen zich de gelukkigen. En over de ijle gletschervlakken der bergen wijder, staande daar tot wolkenvoeten om te dragen de transparente sfeer des Aethers over hen allen, zweefden en schreden zij tot aan de hoogste toppen.
En lang alzoo hebbende aangeschouwd dit wonderstille geluk, begon ook hij te wandelen, een gelijke onder hen allen. Hij zweefde meê over de landen, en de licht-dauw en de bloemengeur vermengden zich met het teêre slepen van zijn gewaad. Hij ging langs kristallijnen oevers en verfrischte zich, zoo hij de anderen doen zag die het water schepten, en de lof om het verstaan der eeuwigheden welde in hem op en wilde zich meêdeelen. En de duif die met hem was, die zweefde aan en hing gedragen op steile vleugeltjes voor zijn aangezicht onder het lampje van zijn oog en klapwiekende melodieus, het diertje wegvloog, om te dwarrelen van den een naar den ander, om ter reie te gaan, wijl om hem fonkelen bleven de uitverkoren insekten van het licht.