Nieuw proza
(1929)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
[pagina 11]
| |
De Alexander-appel is een mooie appel als hij groen nog is. Peren hebben op appels voor bevalliger te zijn van vorm en eerder te behagen en dikwijls tot in rijpen staat met zulk bekoorlijk groen getooid te blijven: de Duchesse d'Angoulême onder meerdere, al krijgt die licht zomersproeten. De keizer Alexander echter is ook bevallig en reeds wanneer hij nog klein is en niet de bewogene rondte nog heeft, die hij zal hebben tot een kloeken appel geworden. Dikwijls zetten er zich twee of drie vruchtjes uit het blanke bloementuiltje, waarvan er slechts een de kracht van groeien schijnt te hebben mee gekregen en doorzwelt naast zijn schrompelende soortgenooten. Doch wel eens zwellen er twee, die dan als ruggelings te zamen wassen, gehecht met het korte steeltje aan hetzelfde takje, zoo tenger, dat het bijna onbegrijpelijk is hoe het zulke geweldenaren torsen blijft als de Alexanders worden kunnen. Doch meestal zijn het eenlingen die de boom te zien geeft en dan komt ook de hoop wel eens mede, dat een er van zal gedijen tot een waardig schildervoorbeeld en wel eens de vrees meteen voor een regenzomer, die alle werk van dien aard in de open lucht zeer moeilijk maakt, zoo niet ondoenlijk. Dan is zoo'n appel langen tijd het onderwerp van het denken. Ik houd ook wel van den Alexander als hij voldragen is en incarnaat, doch meer zooals ik houd van andere appels, pronkend in het licht, de Alexander is mij het liefst wanneer hij groen nog is. Groeit er dus een zoo aan het witte hek waarlangs de boom geleid werd, dan komen de zorgen; de zorg ook voor de blâren die hem vergezellen, het rupsenvangen onder andere, het opletten hoe hij kans heeft zich te richten, | |
[pagina 12]
| |
wanneer hij zich het treffendst voordoet, beschikbaar zich stelt, de tijd waarop het werk met eenige verwachting kan worden begonnen eer hij begint te blozen. Dat eerste blozen is ook wel mooi: het aan het bloeibegin herinnerende karmozijne, eer nog de knop toegankelijk was voor bijen; het perzikachtig wangenrood bij het vleeziger worden en ondoorschijnender van de groene kleur; doch groen en als gebootst in was, schoon hij zich innerlijk vol sappen meldt, glimpt hij zoo teeder op zijn fijne vel, hij blijft zoo koel, al stooft hem de eeuwig-ommegaande zon van links naar rechts, hem zienderoogen grooter makend; het kuiltje toegewend, waar het dor geworden kroontje dieper komt te schuilen, merkend daar al de bultjes, al de beginsels der golvingen die henenstralen over zijn zoo moeilijk bepaalbre gestalte. Wanneer hij in Augustus eindelijk al scharlaken is en onsen weegt, is het wel een zeer vorstelijke appel; maar, zooals geschiedschrijvers melden van Napoleon den Groote, dat hij mooier was als consul dan als keizer, houd ik, om zoo te zeggen, meer van de' Alexander-appel als hij groen nog is. |
|