Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] In vogelvlucht De wilde wind voer gierend langs ons huis, En al de boomen huilden uit den Hout; In een verkluisd vertrekje, warm en koud, We ontvingen gasten, vrienden niet kwansuis. Als een ter til gedaalde postduif, thuis, Zat de eene, koortsig nog, van oogen stout; Het lamplicht streek zijn veêrge baard met goud, Er was een bloedvlek nog, verholen, kuisch. Hij zat er stil als koerend van zijn tocht, Door groene bliksems en doorsnorde locht, Van oorden zwart en bleek, van steedkens vroom, En van een marrensstarre wereldstroom... En zong ons plotsling van de zonnelach Die overboogt de holten van het ‘ach’. 1916 Vorige Volgende