Gedichten(1932)–Jac. van Looy– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Maneschijn Mid-zomernacht. Met zilt doorzogen stroomen, Het maanlicht daalt uit eene lucht bestard; Overal buiten glanst het blank en zwart; De buurtschap slaapt bij de onberoerde boomen. Om 't witte huis het vloeit en 't is als schromen... Zoo schouwt een ziel op die heeft lang gemard... Nu schijnt 't van alles op, of 't al waar hart... Wie puurt een droom en valt niet weêr aan 't droomen: ... Zie gaan ze: 'n meisje en 'n jongen, hand in hand; Stil in de mane-schaduw heên en weder, Hun koozen valt als blauwe droppen neder, Nu treên ze 't licht in van een wijd, vèr land... Werd waarheid, droom; of kreeg droom, waarheids-pracht, Maan-wakend hart in uw mid-zomernacht? 1899 Vorige Volgende