IV De moderne beweging 1911-1914
Inleiding
Het jaar 1910 is zeker het laatste duidelijk ‘luministische’ jaar geweest in de Nederlandse schilderkunst. Van 1911 af is er in het werk van de meest vooruitstrevenden een kentering merkbaar, die in de daarop volgende jaren zal leiden tot een extremer modernisme, dat omstreeks 1913 zijn hoogtepunt bereikt. Ofschoon het stellen van een tijdslimiet iets kunstmatigs heeft, toch kan het uitbreken van de eerste wereldoorlog als een eindpunt van een periode worden gezien. Niet alleen in de uiterlijke omstandigheden bracht de oorlog een caesuur; ook de kunst ontwikkelde zich sinds 1914 in een andere richting dan in de voorgaande jaren, al waren de kiemen voor deze verandering hier en daar zeker sinds begin 1914 al te zien.
In dit hoofdstuk zal worden getracht van deze nieuwe ontwikkeling in de Nederlandse kunst gedurende de jaren 1911-'144 een beeld te geven.
Het onderzoek wordt bemoeilijkt, doordat nu niet langer sprake is van een gesloten beweging, die in één stad, Amsterdam, en in één vereniging, St. Lucas, haar centrum had. Naast Amsterdam zijn Parijs en Domburg en, in mindere mate, ook Bergen centra geworden. Bovendien ontstonden in eerstgenoemde stad naast St. Lucas, waarin nieuve en oudere stromingen waren vertegenwoordigd, nieuwe verenigingen, de ‘Moderne Kunstkring’ en de ‘Onafhankelijken’, die beide uitgesproken modern van karakter waren. Door het bestaan van veelvuldige contacten van Nederlandse schilders met het buitenland en door vele belangrijke exposities van buitenlands werk in ons land wordt het beeld nog gecompliceerder.
Het bleek dan ook wederom nodig, de gegevens zoveel mogelijk streng chronologisch te ordenen en op overzichtelijke wijze te rangschikken. Dit is gebeurd in de afdelingen, waarin een ‘kroniek’ van de uiterlijke gebeurtenissen in Nederland en in Parijs, geordend naar jaren, werd gegeven en in die, waarin ‘het werk’ van elk der moderne schilders apart werd beschouwd. Algemene beschouwingen werden in een laatste afdeling bijeengebracht.