| |
Gevaarlyke opstand op Rio do Berbice.
Liep, in 't voorleden Jaar, de Volkplanting van den Staat Rio de Berbice groot gevaar om geheel afgeloopen en vermeesterd te worden, in het tegenwoordige mogt men de geruststellende tyding ontvangen, dat die Opstand gedempt en de Volkplanting weder in handen der voorige Bezitteren gekomen was. Van 't een en ander zal een kort verslag hier voegen.
Niet zeldzaam is het, dat de Negerslaaven, in onze Volkplantingen, op deeze
| |
| |
en geene Plantadien, muiteryen aanregten, en dat deeze op de eene begonnen tot de andere overslaan; doch zelden worden ze van eenen zo algemeenen en alles met verwoesting dreigenden aart, als die op Rio de Berbice thans voorviel. Weinig dagen naa dat, in Sprokkelmaand des verstreeken Jaars, ééne Plantadie door de Negerslaaven vermeesterd was, en zy te vergeefsch twee andere een zelfde lot zogten te doen overkomen, vertoonde zich, door de geheele Volkplanting, de geest van muitery, eerst op de Plantadien zes uuren van het Fort Nassau, en drie uuren van de Kerk geleegen. De Negers namen hier toe den tyd waar, dat de Bestuurders der Volkplantinge, ter handhaavinge van den Godsdienst, zich na de Kerk begeeven hadden, en kreegen, alles openbreekende, Snaphaanen, Kruid en Lood in hun geweld; met welke zy verder opgelegene Plantadien aanvielen, de Vrouw eens Directeurs, en een Directeur vermoordden, en alle Blanken, die zy op dezelve vonden, uitgenomen eenige weinigen, die door de vlugt na het Fort Nassau hun leeven gered hadden, ombragten. Men hoorde dien geheelen nagt op de na beneden gelegene Plantadien schieten, de klokken luyen, op den hoorn blaazen, trommelen en joelen als of de Negers reeds vermeesteraars van de geheele Volkplanting waren. Op het gerugt dat de Muitelingen naderden, begaven zich de Burgers van de Bovenplantadien, die den weg afgesneeden was om in het Fort te
| |
| |
komen, na eene Plantadie de Peereboom, een groot halfuur van de Kerk gelegen.
De hoop deezer zamengeschoolde Vlugtelingen op spoedigen bystand en ondersteuning, zette moed by aan hunne vereende poogingen om die wykplaats, in den besten staat van tegenweer te brengen. Zy kreegen tyding, dat de Gouverneur hogenheim een aangeland Slaavenschip de Rivier hadt opgezonden, om de Plantadie te ontzetten. Dan die hoop werd verydeld, door de laage baatzugt van de drie Heeren Raaden, die 't zelve voor hunne Plantadie ophielden om 'er het hunne in te bergen: de Matroozen ongeneegen om zich aan dit besluit te onderwerpen, werden omgekogt door de belofte van drie honderd Guldens, indien zy daar bleeven. - Het aantal der muitende Negers was van Plantadie tot Plantadie aangegroeid en beliep tusschen de zes- en zeven honderd, die voor de Peereboom verscheenen, op die Plantadie met allen geweld aanvielen, en afgeslaagen, het hervatten; onder betuiging dat zy nu Heeren van de Berbice waren, en zich niet langer door Christenen zouden laaten regeeren; dat zy alle Plantadien wilden hebben, en alles wat de Christenen hadden. Het niet op daagen des Slaavenhaalers, die welgeplaatst niet alleen deeze Plantadie zou ontzet, maar alle hooger opgelegene bevryd hebben, benam hun den moed. Afgemat door waaken en gebrek aan water, dewyl hun de toegang tot de Rivier was afgesnee- | |
| |
den, neigden zy tot het aangaan eens Verdrags; bezwaarlyk wilden de Negers hier toe verstaan. In 't einde bedongen zy dat ze gewapend zouden aftrekken; doch zy hadden eene deerlyke ondervinding van de trouwloosheid hunner Belegeraaren, die, met voordagt, het sluiten des Verdrags scheenen opgehouden te hebben, tot dat de vloed begon, op dat het hun onmogelyk zou zyn, de Rivier af na het Fort te keeren: dewyl zy dan, wind en storm tegen hebbende, te gereeder prooy voor hunnen moordlust zouden strekken. Nauwlyks waren ze in de Vaartuigen getreeden, en zommigen stonden nog aan land, wanneer zy hun
moordrol begonnen te speelen, eenigen doodschooten, zommigen de hoofden af hieuwen, anderen gevangen namen, om ze op de mishandelendste wyze van kant te helpen; terwyl veelen, vlugtende in 't water hun dood vonden. De vlugtende vervorderden hun weg onder ontelbaare gevaaren; veelen gegreepen werden uitgeschud, gebonden, en na de verlaatene Plantadie de Peereboom gevoerd. Onder deezen was de Predikant ramring met zyne Vrouw en Zuster, schoon zy, deezen vry lieten, dewyl zy, zo ze voorgaven, vreesden, dat god hun anders straffen mogt, hieuwen zy het heefd eens met hun vlugtenden Matroos af, en wierpen het den Predikant tegen de borst, dat het gudzend bloed hem in 't aangezigt spatte; de overige Vrouwen en Kinderen werden allen, in weerwil van 's
| |
| |
Leeraars voorspraak en gebeden, voor Slaaven verklaard, en, naa dat hy met de zynen vertrokken was, om 't leeven gebragt, uitgezonderd drie jonge Juffrouwen, welke zy by zich hielden.
Aan deezen Leeraar toonden zy hun gewapende Manschap, om den Gouverneur daar van verslag te doen, en hem te boodschappen, dat hy terstond met alle Blanken uit de Volkplanting moest vertrekken, naardemaal zy geenen van dezelven langer wilden dulden. Die hooger aan de Rivier woonden, de elenden der gevlugten na de Peereboom verneemende, namen de wyk over Land naa Demerary en Essequebo. Ondertusschen hadt men reeds een begin gemaakt om veele welgelaade Kisten en Kassen, van het Fort Nassau aan boord van een Schip te brengen; een laf hartig gedrag van die aan 't roer der Regeeringe zaten, en allen, die wat te bergen hadden, volgden dit voorbeeld. In 't Fort zelve bevondt zich de Gouverneur alleen, de drie Raaden hadden het te druk met de goederen in de Vaartuigen te laaden, dan dat zy aan 't ondersteunen van den Gouverneur dagten. Deeze hadt laaten weeten dat elk, op de eerste seinschoot, in 't Fort moest komen, en dat de Burgers in Canje als dan hunne Plantadien moesten verlaaten, gelyk geschiedde, ook verscheenen 'er eindelyk de drie Raaden, vonden 'er alles in rep en roer, en de meeste Huisgezinnen ingescheept. De zwakke Bezetting van vyftien Krygskneg- | |
| |
ten, met de Burgerye, was tegen de Multers in de wapenen. Men beraadslaagde over de verdeediging, eenige beweerden dat het Fort met Geschut voorzien, de Zwarten, die geheel geen Geschut hadden, wel kon afweeren, anderen hielden het te bouwvallig om een aanval te kunnen wederstaan. Dit laatste gevoelen woog over, hoewel een groot gedeelte der Burgerye weinig geloossloeg, aan 't geen men hun van de zwakheid des Forts zogt diets te maaken, en het daar voor hieldt, dat de Raaden, die zorg gedraagen hadden om het hunne te bergen, niets anders zogten dan hun den moed om in 't Fort te blyven te beneemen. De meesten, hier door aan 't aarzelen geraakt, kreegen vryheid om buiten het Fort te gaan; zy kwamen niet te rug, en
lieten de wemigen gebleevenen in het uiterste gevaar; dit werd vergroot, dewyl men, op last der Raaden, het Kruid weghaalde, en 't Geschut vernagelde; dan zulks viel in derzelver plan: want dit gevaar bewoog hun om een Verzoekschrift in te leveren, dat zy zich uit de doodlyke Sterkte na de Schepen mogten begeeven. De Raaden bewilligden, het verlaaten Fort werd, naa 't lossen des Geschuts, in brand gestooken, de daar in gezette Pektonnen en Spaanders deeden het welhaast, dewyl het meest uit zwaare balken bestondt, in ligterlaaye vlamme opblaaken, Men dreef met de Schepen de Rivier af, en zou de Volkplanting verlaaten hebben; dan gekomen by de Post St. Andries,
| |
| |
op welke geene Bezetting altoos was, ontmoetten, zy een Schip uit Suriname, met honderd man Krygsvolk, derwaards gezonden op 't verzoek des Gouverneurs van hogenheim tegen de Wegloopers van de Plantadie, waar op de Muitery eerst ontstaan was. Zeer verbaasd stonden deezen, geheel onkundig van den algemeenen Opstand, dat niet alleen Canje waar die Plantadie lag, maar geheel Berbice, van de Blanken verlaaten was, zo dat op ééne Plantadie naa, ze alle in handen der Negerslaaven waren. Schoon men op de Schepen reeds gebrek aan voorraad hadt, viel egter het besluit om met deeze versterking de Rivier weder op te vaaren, en den Muitelingen het hoofd te bieden. De Gouverneur vatte met zyne Manschap post op eene Plantadie: naa een voordeelig gevegt tegen de Muiters, hernamen zy deeze en geene digt by gelegene Plantadie, waar zy zich legerden, schoon niet zonder vreeze dat de op de vlugt gedreevene Negers, steunende op derzelver overmagt, hun weder zouden overvallen. |
|