derlanders oordeelden, dat de bovengemelde Verbonden, ten rigtsnoer moesten strekken, naar 't welke beide de Maatschappyen zich te gedraagen hadden, en gevolglyk, dat de Engelschen, wilden zy niet strydig met deeze Verbonden handelen, geen regt bezaten om dusdanige Overeenkomsten met den Nabab aan te gaan. - De Algemeene Staaten oordeelden dat dit Geschil, over den regten zin, het verstand, en de toepassing der Verbonden, eene zaak van het uiterste belang, door eene nadere Verklaaring, zo van den Koning van Groot Brittanje, als van hunne Hoog Mogenden zelve, ten spoedigste behoorde uit den weg geruimd te worden, weshalven zy hunnen Gezant van welderen gelasteden, van zyne Groot Brittannische Majesteit eene Verklaaring af te vraagen, wegens den zin der uitstaande Verdragen, hier betwist.