Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– Auteursrechtvrij
[pagina 267]
| |
welks voornaamste Gebeurtenissen, wy dus verre geboekt hebben, was te opmerkelyk, om die onaangeroerd voorby te treeden. Eene strenge Koude, gepaard met harde Vorst, begon den twintigsten van Wintermaand, des voorgaanden Jaars te heerschen, en hieldt onafgebrooken aan, tot den drie- en- twintigsten van LouwmaandGa naar voetnoot(*), wanneer het Ys, in stilstaande wateren, bykans twee voeten dikte bekomen hadt. Behalven de belemmeringen der Zeevaard, die, wegens de Ysschotzen, het inloopen der Zeegaaten onraadzaam vondt, terwyl de reeds binnengekomenen, op de Zuiderzee in 't Ys beklemd zaten, stonden de handwerken het grootste gedeelte van Louwmaand stil. Het dik gevroozen Ys leverde overal woelige Winter tooneelen op. Y en Maas werden, door zwaare Vragtwagens en Koetzen met vier paarden bereeden; en waren de Vreugdebedryven, op de laatstgemelde Rivier genomen, zo groot, dat ze den Erfstadhouder, den Hertog van Brunswyk, en den Prins van Nassau Weilburg, uit 's Gravenhaage na Rotterdam lokten, om ooggetuigen van eene vreemdigheid te weezen, die de Maas in den Neva stroom des Russischen Ryks scheen te herscheppen. Naa dat eenige dagen, de Zuiderzee, tusschen Enkhuizen en Stavoren, | |
[pagina 268]
| |
door eene menigte van Menschen te voet bewandeld, en ter schaats bereeden was, kon dit wyde water, den zeventienden van Louwmaand, Paard en Sleede draagen; en zints dien dag, waren Stavoren en Enkhuizen, geduurende verscheide dagen, de Pleisterplaatzen voor de Noordhollanders en Friezen, die zich op de Zuiderzee met Arresleden verlustigden, en 't oog van duizenden aanschouwers trokken. Voor Scheveningen, hadden de Schotzen Zee- Ys zich zodanig opgehoopt, dat ze een Ysdam vormden, hooger dan de hoogste Duinen by dat Zee - Dorp: met welk vreemd Zeegezigt de Inwoonders van 's Gravenhaage, en het nabygelegen Westland, zich dagelyks vermaakten. Mogt de Rykdom en de Middelstand, in al dit buitengewoone uitspanningen vinden, welke gewoone Winters weigeren; de werkloosheid der schaamele Gemeente, baarde een knellenden last, alleen door de hand der Milddaadigheid, die zich bereidvaardig uitstrekte, verligt. Gebrek aan Water was eene algemeene behoefte, waar in Amsterdam diepst deelde, door de laagte van het Water in de Trekvaard tusschen die Stad en Weesp, langen tyd van 't gewoon behulp des Ysbreekers, die met de daar op volgende Waterschuiten zitten bleef, verstooken. - Een zwaare Ysgang in Texel, kroodt, tusschen den één- en twee- en twintigsten van Louwmaand, verscheide Schepen op gevaarlyke plaatzen, eenige kwamen in dit gevaar om. | |
[pagina 269]
| |
Wanneer de Vorst, die met een Zuiden wind, niet min dan met een Oosten- en Noorden wind aanhieldt, en van genoegzaam geen Sneeuw vergezeld ging, in 't laatst van Louwmaand afliet, en men zich beloofde, door een zagten Dooy, van het Ys bevryd te zullen worden, hervatte dezelve op de helft van Sprokkelmaand, haare heerschappy weder voor eenige dagen. Het Wintergezaayde hadt, door de felle Vorst veel geleden, Garst en Tarwe moest men, op veele plaatzen, omploegen, en herzaaijen, het Koolzaad was voor een groot gedeelte weg. De Veeman, vondt stoffe tot klaagen over gebrek aan voeder, daar door het schraale weêr, op die Koude gevolgd, het Gras laat aankwam. |
|