Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– Auteursrechtvrij
[pagina 253]
| |
bleef dit Drietal zes maanden onafgedaan liggen. Eene Bezending uit den Kerkenraad, met den Eerw. c. blom aan 't hoofd, verzogt gehoor, gelast om, op eene bescheidene, vriendlyke, eerbiedige, maar tevens ernstige, nadruklyke en kragtige wyze, de Magistraat de onvoegzaamheid, en 't nadeel van het zo langduurig ophouden der Beroepinge, onder 't ooge te brengen, en afdoening van zaaken te verzocken. De Eerw. blom deedt het door eene zonderlinge Aanspraak, waar in valsche Welspreekenheid met Geestlyken Hoogmoed, een vreemd mengzel uitleverden. Dit stuk werd, op des Redenvoerders verzoek, niet alleen in de Handelingen des Kerkenraads woordlyk aangetekend; maar men zag 't zelve, zeer schielyk in druk, en teffens, dat het voor een groot gedeelte overgenomen was, uit eene Leerreden, in de voorgaande Eeuwe, door den Eerw. w. brakel uitgegeeven. Eenigen verhieven die Aanspraak hemelhoog, anderen stelden ze zeer laag, en vonden in dezelve hoonende, smaadlyke, en naar oproerigheid smaakende uitdrukkingen, het gezag van den Magistraat, ten hoogsten beledigende. Met zulk een oog, zag de Regeering van Leeuwaarden dit Stuk aan, en besloot zodanige middelen aan te wenden, als kragtdaadig konden strekken, om zyn Eerw. te leeren, hoe hy zich jegens zyne Overheid te gedraagen hadt, en den Drukker tot meer omzigtigheids te vermaanen. De Eerw. blom werd verwee- | |
[pagina 254]
| |
zen in eene Geldboete van honderd Goudguldens, van de eerstkomende vervallene Penningen zyner Wedde af te trekken, ten behoeve van 's Stads Armenkamer, en voorts om, in de volle Vergadering der Magistraat, zich te vervoegen; ten einde, daar op 't ernstigst bestraft, en tot zyn Pligt als Leeraar, als Onderdaan van den Staat, en als Ingezeten van de Stad, vermaand te worden. - Den Drukker werd eene Boete van vyftig. Goudguldens opgelegd, het gedrukte afgenomen, en 't verder verkoopen hem en de andere Boekverkoopers daar ter Stede, verboden. Deeze vervoegde zich, oordeelende dat de Magistraat in deezen iets gedaan hadt, waar toe dezelve niet geregtigd was, met een Verzoekschrift by den Hove van Friesland, vergezeld van een Betoog, dat 'er in de door hem gedrukte Aanspraak, niets gevonden wierd, 't welk hem het drukken zou hebben kunnen beletten. De Magistraat leverde haare tegenbedenkingen in, en 's Drukkers. Verzoek werd van de hand geweezen. Wanneer de Eerw. blom kennis gekreegen had van het Besluit, ten zynen opzigte genomen, maakte hy geene zwaarigheid, om, eer 't zelve hem was voorgeleezen, over salomos woorden, Verder heb ik ook gezien onder de zonne, ter plaatze des Geregts, aldaar was Godloosheid, en ter plaatze der Geregtigheid, aldaar was Godloosheid. Ik zeide in myn harte, god zal den Regtvaardigen en den Godloozen oor- | |
[pagina 255]
| |
deelen: want aldaar is de tyd, voor allen voorneemen, en over allen werk, te predikenGa naar voetnoot(*). Tot welk eene Leerreden zulk eene Textkeuze, in die omstandigheden, aanleiding gaf, is gereedlyk te bevroeden; dezelve was een beroep op 't algemeen, en boezemde 't zelve in, dat 'er in de Vergadering der Leeuwaardsche Magistraat Godloosheid heerschte. Voor de Magistraat ontbooden, weigerde hy verscheide maalen te verschynen, ondanks de verdubbeling der boete, van dagvaarding tot dagvaarding. Eindelyk, door zyn Advocaat en Vrienden geraaden, dit niet langer uit te houden, vervoegde hy zich naa 't Raadhuis; doch op eene wyze, zeer geschikt, om zyne zaak te verslimmeren. Hy nam een groote Quarto Bybel, met een witten Band, onder den arm, en koos een grooten omweg, om in dit vreemd vertoon na 't Raadhuis te wandelen. Eene groote meenigte Menschen vloeide zamen: want men wist, dat hy, met den Bybel, na 't Raadhuis zou gaan. Op de Raadkamer gekomen, begon hy, met groote verheffing van stem en gebaarden, te spreeken; doch de Voorzitter viel hem in de reden, geboodt hem te gaan zitten, en liet het Besluit, ten zynen opzigte genomen, voorleezen. Van het Raadhuis af komende was de zamengeschoolde menigte nog zeer aangegroeid: onder deezen hoop, waren 'er veelen zyner Aanhan- | |
[pagina 256]
| |
geren, die hem by de mouw en hand vattende, naa zyne Gezondheid vroegen, hem gods zegen en ondersteuning toewenschten, hy bedankte, voor hunne genegenheid, zeggende; Ik ben wel; houdt u stil; god zal wel zorgen voor zyne Kerk, en my bewaaren! Zyn Eerw., die alle openlykheid aan zyn geval scheen te willen geeven, liet een zo getyteld Eenvoudig Verhaal drukken: waar in men vindt, dat de Kerkenraad, die de Aanspraak overgenomen hadt, eene Commissie benoemde, om de zaak te onderzoeken, en met meerderheid van stemmen besloot, zich in 't Beroep, op een Hooger Regtbank, by den Eerw. blom te voegen; gelyk geschiedde. By het Verzoekschrift ten dien einde, zo aan Gedeputeerde Staaten van Friesland, als aan den Hove, ingeleverd, werd gevoegd, en vervolgens in Druk uitgegeeven, een Betoogschrift ter Verdeediging der Aanspraake, en het verdere gedrag des Spreekers in deeze zaake gehouden. Veel opziens baarde dit Betoogschrift; men stondt versteld, dat men, in openbaaren Druk, voor de Vierschaare van het hooge Hof van Justitie, en voor gansch Nederland, beweeren durfde ‘dat de Bestuuring der Kerke alleen was aanbevolen aan Kerkenraaden, Classen, en Synoden, zodanig, dat niemand daar buiten, in Kerklyke zaaken, en wel voornaamlyk in het Beroepen van Kerkdienaaren, iets te zeggen hebbe, zelfs niet de Overheid. - Dat de Kerkenraad, | |
[pagina 257]
| |
en vooral ook de Predikanten, als zodanig, over 't geen zy zeggen of doen, in zaaken, die het Bestuur en het Welzyn der Kerke betreffen, aan niemand Rekenschap schuldig waren, dan aan god en christus alleen; voor niemand daar buiten behoefden te regt te staan, wie hy ook zy. - Dat zy, in de Bediening van hun Ampt, hooger en meerder waren, dan hunne Overheden.’ - Stellingen, door allen, die Orde en Vrede lief hebben, en der wettige Overheid behoorelyk ontzag toedraagen, en Kerklyke Overheersching verfoeijen, hoogst gewraakt, en in dit Betoogschrift, nog doormengd met hoonende en lasterlyke uitdrukkingen, ten opzigte van de Magistraat der Stad Lecuwaarden. Dan verwonderde men zich, over den buitenspoorigen in houd van dit Geschrift, men stondt niet minder verbaasd, toen het bleek, dat in 't zelve de Leden van den grooten Kerkenraad, ten onregte als Deducenten wierden ingevoerdGa naar voetnoot(*); daar het alleen een Voortbrengzel was, 't welk de Eerw. blom, met eenige weinigen zyner Aanhangeren, goedgekeurd en ter Drukpersse overgegeeven hadt: niet alleen zonder voorafgaande toestemminge van de andere Leden; maar zelfs in weerwil van den vollen Kerkenraad, die het laaten Drukken | |
[pagina 258]
| |
volstrekt hadt afgekeurd; zo dat de Commissie geene vryheid hadt, om daar in te bewilligen. Een aantal Leden des Kerkenraads, maakten dit ten Hove, en in het Stads Nieuwspapier, openlyk bekend, verklaarende zich met den inhoud van dat Geschrift, niet te kunnen vereenigen, geen deel daar aan, noch aan de gevolgen, te neemen, van de bewuste Regtsvorderingen af te zien, en den Eerw. blom, daar in niet meer by te staan. |
|