Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijDe zaak loopt ten zynen nadeele af.Hangende deeze zaak, was 'er geen einde aan Geschriften, daar toe betrekkelyk, wel van onderscheiden aart; doch grootendeels, den Eerw. blom, met de zynen, in 't ongelyk stellendeGa naar voetnoot(*). Hoe zeer meest Naamlooze Schryvers, voor de Overheid in de bresse traden, en derzelver Regt verdeedigden, reikhalsde een ieder, den uitslag te verneemen, daar de Magistraat, zich met een Verzoekschrift tot de Gedeputeerde Staaten van Friesland, gewend hadt, ten einde zy het Gezag der Regeeringe, omtrent Kerklyke zaaken mogten handhaaven, en zodanige Bevelen geeven, als zy naar hunne hooge wysheid zouden verstaan te behooren. Om te meer klems, aan hun Verzoekschrift by te zetten, voegden zy 'er drie Stukken nevens. Het eerste bestondt in een Vertoog, van het gebeurde omtrent | |
[pagina 259]
| |
de zaak van den Eerw. blom; met eenige aanmerkingen daarop, en 't geen door hem in 't werk was gesteld, om Oproer te verwekken, als mede, een aanwyzing van verscheide Onwaarheden, in zyn Eenvoudig Verhaal. Het tweede bevatte een Uittrekzel, van de voornaamste buitenspoorige Stellingen, in het Betoogschrift, strekkende tot wegneeming van alle Regten der Hooge en Mindere Overheden, zelfs van den Souverain, en tot volkomen Onafhangelykheid der Kerkelyken. Het derde, leverde eene lyst op, van de in 't oogloopendste lasterlyke en hoonende Uitdrukkingen, omtrent de Magistraat, in het Verweerschrift van den Eerw. blom. - Dit alles, was van eene voor de Magistraat gewenschte uitwerking, de Gedeputeerde Staaten van Friesland keurden, by een Besluit den dertienden van Louwmaand, des volgenden Jaars genomen, niet alleen het gedrag der Leeuwaardsche Magistraat, goed in het boeten des Leeraars en des Drukkers; maar wraakten daar en boven, het gedrag en de handelwyze van den Eerw. blom, dermaate dat zy hem, voor den tyd van zes weeken, in zyne Bediening en Wedde schortten: een Vonnis, waar aan hy zich moest onderwerpen, onder bedreiging, dat men anders, tot zyn leedweezen, nadere schikking zou maaken. |
|