Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijBrand in het Stadhuis van Amsterdam.Het grootsch Stadhuis, 't welk Hollandsch eerste Koopstad ten cieraad dient, en 't bewonderend oog van Vreemden en Inlanderen trekt, liep in Wynmaand groot gevaar. Op de derde Verdieping van 't zelve aan de Zuidzyde, boven de Zegelkamer van Stads Secretarye, ontdekte men, 's avonds omtrent elf uuren, met de uiterste verbaasdheid, brand. Alle middelen, die op 't Stadhuis zelve by de hand waren, werden met allen yver, doch vrugtloos, aangewend; de voortslaande vlammen, boorden door de houten Zoldering heen, de vlam borst aan de Zuidzyde, en op de Binnenplaats, met ysselyke woede uit, zo dat Dak en Tooren, een rooden gloed te rugkaatsten. De geheele Stad geraakte in opschudding, de Regeeringsleden begaven zich na 't brandend Gebouw; de Brandspuiten kwamen in menigte toe schieten; wat de vergebragte kunst van Brandblussen vermag, werd te werk gesteld om | |
[pagina 221]
| |
den voortgang der woedende vlamme te stuiten. Met veel moeite kreeg men zo verre de overhand, dat de Zegelkamer zelve buiten het zeer gedugte gevaar was, en overweldigde men de vlam, vervolgens ook in de bovenste gedeeltens; meer dan één der Persoonen, die, tot blussing van dien brand, het leeven oogschynlyk gewaagd hadden, ontvingen naderhand van de Regeering 't loon van hunnen yver en moed. De Rook vloog in den morgenstond nog ten venster uit, het smeulen hieldt den volgenden dag aan, ook bleeven eenige Brandspuiten, zo lang in beweeging, en de Burgery in de wapenen. Gelukkig bevondt men, alles onderzogt zynde, dat de vlam meest gewoed hadt in oude, en voor de Stad minst aanmerkelyke, PapierenGa naar voetnoot(*). |
|