Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– Auteursrechtvrij
[pagina 175]
| |
doch ten deezen Jaare gedempt, doordien de Hooge Overheid, wyslyk en voorzigtig, aan de drift der twistende Godgeleerden paal en perk stelde, maatregels beraamende om de verwyderingen te doen byleggen, en het dreigend gevaar van verderflyke scheuringen te weeren. 't Is der Kerklyke zaaken van ons Land kundigen te overbekend, dat men by de Classis van Walcheren, behalven de gewoone Formulieren van Eenigheid, nog vyf Artykelen, betreffende de Gevoelens van den Hoogleeraar roël en de Kerkleeraaren bekker en valk, laat ondertekenen. Dan, hoe algemeen zulks ook geschiedt heeft men 'er gevonden, die zwaarigheid omtrent derzelver verbindende kragt maakten. Dit deedt de Eerw. hubertus van monsjou, en gaf zulks gelegenheid aan den Vlissingschen Kerkleeraar Jan Jacob brahé, een Werkje over den aart en natuur deezer Artykelen in 't licht te geeven. Over de Kerklyke goedkeuring aan 't zelve verleend rees niet weinig geschils; dan nog meer wegens den in houd, byzonder betreffende het derde Artykel, de Leer der Regtvaardigmaakinge. Een Boekje, ten Tytel voerende, Wolke van Getuigen voor de Leer der Regtvaar diginge door en uit het Geloove, verzameld by gelegenheid van het in 't licht geeven der Aanmerkingen over devyf Walchersche Artykelen, door jan jacob brahé, ter Classicaale Vergadering van Walcheren, te Middelburg vergaderd, ingeleverd, verwekte veel opziens. Daar 't zelve het Gevoelen, door brahé beweerd, be- | |
[pagina 176]
| |
streedt, en onbestaanbaar keurde met den inhoud van het Artykel door de Zeeuwsche Kerkvergaderinge voorheen vastgesteld. Naamloos was dit Boekje, en werd de onbekende Schryver, door zommigen voor een Nagtuil gescholden, en zyn Werk voor een Libel, een allerschandelykst Pasquil, een Prul, en een Waterlooze Wolk, uitgekreeten. Men zou het als zodanig agter de bank geworpen hebben. Dan een der Leden bragt in 't midden, dat de inhoud van dit Boekje dierbaar was, en hy 'er zich aanhieldt: maar, wyl het zonder naam op tafel kwam, dat hy het daarom van de hand zou wyzen, ten ware iemand dat Boekje overnam. Waar op de Middelburgsche Kerkleeraar a. van der sloot opstondt en toonde, dat de zaak van te grooten belang was, om ze zo vlot van de hand te wyzen; dat waarlyk de byzondere begrippen van den Leeraar brahé, van te verren uitzigt waren, als strydig tegen gods Woord, tegen de Formulieren van Eenigheid, tegen de Hervormers, en beste Godgeleerden, tegen de Bepaalingen, door de Classis zelve, in verscheide Jaaren, by herhaalinge, met zo veel wysheids en naauwkeurigheids gemaakt, en als Antinoniaansch veroordeeld. Wyders zyne droefheid betuigende, over de schand- en smaadnaamen een Boekje gegeeven, 't welk het Leerstuk der Regtvaardiginge, overeenkomstig met de Heilige Schrift, de Formulieren van Eenigheid, de Leer der Hervormeren en der beste Godgeleerden, voordroeg. ‘Verre | |
[pagina 177]
| |
was het,’ sprak hy; ‘met de Gereformeerde Kerk gekomen, zo men, onder den dekmantel van schendnaamen, 't zelve durfde van de handwyzen: maar indien dat de zaak was, daar 't op aankwam, en waar van het al of niet behandelen van deeze groote zaak afhing, zo iemand dat Boekje wilde overneemen, dan verklaarde hy, met alle vrymoedigheid, zulks te doen.’ Brahé zag zich in zyne verwagting te leur gesteld; de verklaaring van van der sloot bewoog de meeste volgende Leden daar mede in te stemmen; de Meerderheid besloot nader over dit Boekje te handelen. Inmiddels klom de twist tusschen die twee Kerkleeraaren, op eenige Vergaderingen, zeer hoog, en geene vriendlyke bemiddeling kon denzelven dempen. Naa zo veel Kerklyk woelens zondt de Heer Mr. pieter boddaert, Secretaris van den Raad ter Admiraliteit in Zeeland, eene Zedige Verdeediging in 't licht, van de Wolke der Getuigen, welk Werkje hy voor 't zyne erkende. Brahé gaf een Antwoord op de Bezwaaren van van der sloot, met een Naaschrift ter Wederlegginge van de Zedige Verdeediginge van den Heere boddaert. Het geschil groeide met wederzydsche verbitteringe aan. Vertoogen tegen Vertoogen zagen het licht. Andere Schryvers mengden 'er zich in. Tot dat men besloot de zaak, in Herfstmaand deezes Jaars, Kerklyk af te doen. De Broeders in grooten getale opgekomen | |
[pagina 178]
| |
zynde, werd brahé, met meerderheid van stemmen, vry verklaard van Onregtzinnigheid en Antinomianery. Van der sloot verzette zich tegen die uitspraak: weshalven het geschaapen stondt, dat de verwyderingen, door dit Verschil veroorzaakt, nog grooter zouden worden, niet alleen tusschen de Leden der Classis zelve; maar ook tusschen anderen: dewyl verscheide Persoonen reeds over dit Onderwerp een Pennestryd voerden. Staaten van Zeeland vonden goed met hun gezag tusschen beide te treeden, en de Classis van Walcheren te bevelen, alle verdere Handelingen over deeze zaak te staaken, en te verbieden eenige Schriften over deeze Gefchillen in 't licht te geeven. Gelaftende de Classis van Walcheren, ‘om, zo spoedig doenlyk, aan hun Ed. Mogenden over te geeven, Copien Authentiecq van de zogenaamde, doch nimmer door hun Ed. Mogenden geapprobeerde vyf Artykelen.’ Voorts moesten brahé en van der sloot ieder een kort, duidelyk en opregt Opstel opmaaken, van hunne Gevoelens over de Regtvaardigmaakinge. En werd aan zulke Leden van de Classis, die oordeelen mogten, dat de verschillende gevoelens over dit Gewigtig Stuk in de Gereformeerde Kerken deezer Landen, als te zaamen bestaanbaar, zouden kunnen geleerd worden, vryheid gelaaten, om een Opstel van Vereeniging te vervaardigen, met welgepaste, aanneemelyke, en vooral Schriftuurlyke be- | |
[pagina 179]
| |
woordingenGa naar voetnoot(*). Hier mede was de Kerktwist gedempt. |
|