Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
uitbarstend Geschil, over de Regeringsbestelling, 't welk ten deezen Jaare, onder eene steeds aangroeiende verbittering, een einde nam. Wy moeten 'er, schoon het tot die Stad, en byzondere Persoonen bepaald bleef, kortlyk van gewaagen, en vinden ons genoodzaakt, ten regten verstande van den gereezen Twist, iets wegens de aanleidende oorzaak, te zeggen. 's Lands vroegere Gedenkschriften wyzen uit hoe, in deeze oudste Stad van Holland, wegens de Regeeringsbestellinge, verregaande oneenigheden ontstonden; om ze niet hooger op te haalen hadt willemde III, als Stadhouder Schikkingen beraamd, die, voor eenigen tyd, Eensgezindheid te wegebragten. Naa den dood diens Vorsten vonden de Leden der Regeeringe geen beter middel ter bewaaringe van de Eensgezindheid, dan dat zy in twee Verdeelingen geschikt, de Ampten en Commissien evenredig onder elkander zouden verdeelen. Zy slooten eene Overeenkomst, by welke bepaald werd, wie tot de Burgemeesterlyke Waardigheid zouden verkoozen worden; hoe men de Schepens- of Vroedschaps-Ampten, en de plaatzen in het Collegie der Goede Luiden van Achten en der Veertigen begeeven zou, en welke Leden tot het bekleeden der Posten in de Hooge Vergaderingen van den Lande en der Algemeene Staaten zouden benoemd worden. Het kon niet missen of in dus eene Overeenkomst moesten zich, van tyd tot tyd, duisterheden op doen, terwyl andere voorkomende omstandigheden ook | |
[pagina 171]
| |
eenige byvoegingen vorderden, in gevolge hier van werd deeze eerste Overeenkomst door nadere bekragtigd en vermeerderd. De standhoudende hoofdzaak bleef, naamlyk de Schikking in de twee gemelde Classen of Verdeelingen, en hieldt stand tot den Jaare mdccxlvii, wanneer men aan den Stadhouder willem den IV, de Verkiezing van den Hoofdofficier, Burgemeesteren, Schepenen, en andere Amptenaaren, welke voorheen door den Oudraad pleeg te geschieden, overleverde. Zyne Hoogheid gaf te kennen, dat, schoon hy wel wilde toestaan, dat men, by voorraad, bleef by het oude gebruik, en dus de Verdeeling van den Oudraad in twee Classen in weezen liet, zyns bedunkens, alles in die Classen moest gebragt worden, door de Regeerende Burgemeesteren, zonder daar over vooraf, gelyk tot nog gebruiklyk geweest was eenige Byeenkomsten gehouden wierden, door Regeerende en Oud - Burgemeesteren; als mede dat hy van de vriendlykheid der Regeeringe verwagtte, dat zy, alvoorens ergens toe te treeden, hem des kundschap zouden geeven, en in vriendlyk overleg komen. In gevolge hier van werden Heeren Burgemeesters gevolmagtigd om, in zaaken tot de Regeering der Stad Dordrecht behoorende, met zyne Hoogheid te raade te gaan: dergelyk eene volmagtiging kreegen zy, naa den dood diens Stadhouders, om met Mevrouwe de Gouvernante te handelen. Toen willem de IV gemelde ver- | |
[pagina 172]
| |
andering maakte, vondt men, in ieder der beide Classen, een even gelyk getal van Leden; doch, binnen het verloop van twaalf Jaaren, bestondt, de een uit vier - en - twintig, de ander uit zestien Leden. Uit hoofde deezer ongelykheid werd, niet lang naa het overlyden haarer Koninglyke Hoogheid, door eenige Leden van de Dordrechtsche Regeeringe, beweerd, dat de Oude Overeenkomsten, die vóór den Jaare mdccxlvii plaats gehad hadden, naa dien tyd niet in derzelver volkomen kragt gebleeven; maar door de herstellinge der Stadhouderlyke Regeeringe, vervallen of wel verbrooken en vernietigd waren; en oordeelden dezelven, dat men op nieuws in overweeginge moest neemen, hoe de behandeling der Regeeringszaaken wederom tot de oorspronglyke Gelykheid gebragt zou kunnen worden, of, anderzins, dat men een vasten voet behoorde te beraamen op welken men, geduurende de Minderjaarigheid des Erfstadhouders, de Eensgezindheid onder de Leden der Regeeringe zou kunnen bewaaren. Veel viel hier over te doen, en bleef het niet binnen de wanden van de Raadzaal der Stad. De Regeeringsleden, die den Heer c.b. doll van ouryk aan 't hoofd hadden, en de Overeenkomsten voor verbrooken hielden, te meer om dat wylen zyne Hoogheid, een tegenzin in dezelve scheen gehadt te hebben, maakten dit geschil rugtbaar, en verdeedigden hun gehouden gedrag in openbaaren druk. Zulks spoorde den Burgemeester cornelis | |
[pagina 173]
| |
de witt, op wien de misnoegden het 't meest gelaaden hadden, aan, om deeze Verdeediging, desgelyks in 't openbaar, onder den naam van Irenophilus, te beantwoorden, met klem van redenen te wederleggen, en te bewyzen, dat, indien men de Regeering der Stad Dordrecht niet wederom op losse schroeven wilde gesteld zien, en de voorgaande onlusten doen herleeven, het eenigst middel was dezelve tot de twee Classen te brengen, of daarby te houden; terwyl zodanige in voorigen tyd gemaakte Bepaalingen nog in weezen waren, zo als de Oudraad der Stad Dordrecht, telkens hadt verklaard, wanneer dezelve, by het afstaan van Ampten en Bedieningen, daar over niet eerder hadt goedgevonden te beschikken, dan naa dat deeze, volgens het Voorschrift der Oude Overeenkomst, één - en - twintig dagen hadden opengestaan. De Regeeringsleden, die het Voorstel gedaan hadden, lieten dit niet onbeantwoord. Burgemeester de witt kwam openlyk uit, dat hy de Opsteller en Uitgeever was, van het Geschrift, onder den naam van Irenophilus in 't licht gegeeven, teffens berigtende, dat het laatst ingeleverde Antwoord van zyn Party, geene Beantwoording inhieldt van 't geen hy, als Irenophilus, gesteld en beweerd hadt. Zyn gevoelen vondt ingang by de meeste braave en edelmoedig denkende Vaderlanders. In deeze Regeeringstwist was het bykans onvermydelyk, dat 'er byzondere Persoonen met naame in betrokken wierden, 't | |
[pagina 174]
| |
welk aanleiding gaf tot haatlykheden, te breedvoerig voor ons Geschiedblad; doch die, blykens de oorspronglyke stukken, ten voordeele van den Heer de witt uitliepen, en aan zyne zaak by de Burgers, een gunstig aanzien gaven. Hier toe werkte desgelyks kragtdaadig mede, dat een der Stads Secretarissen, uit het geheim Register der Stad, een woordlyk Afschrift vervaardigde van den Brief door Koning willem den III, in den Jaare mdcxcv aan Burgemeesteren geschreeven, ter dooding van 't geen Party deswegen gezegd hadt, te weeten, dat zo lang deeze Brief in 't duister bleef, en niet erkend werd een egt stuk te zyn, uit denzelven geen bewys ten voordeele van het bestaan der twee Classen kon worden getrokken; en om al de wereld te toonen, hoe weinig men de goede trouw hadt in agtgenomen, met volmondig te zeggen, dat van deezen Brief niets gevonden werd in de Registers van den OudraadGa naar voetnoot(*). |
|