Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijGeschil te Kampen over de Regeeringsbestelling.Het hoogloopend Geschil tusschen de Magistraat en de Gemeente te Kampen, in den voorleden Jaare verre van afgedaanGa naar voetnoot(†), hervatte, met toeneemende kragt, toen, in Louwmaand deezes Jaars, de dag der Regeeringsveranderinge naderde. Het tydstip was nu gebooren waar in zou moeten blyken of het Reglement van Tutele, ten opzigte van de Verkiezinge der Magistraatspersoonen dier Stad zou stand houden, dan niet. De Magistraatsleden hadden beslooten 't zelve op de kragtdaadigste wyze te handhaaven, en de Gemeente was niet min vast bepaald om geen het minste haarer Regten af te staan. Op den Zuiveringavond, (zo genaamd dewyl als dan alle de | |
[pagina 123]
| |
Leden der Gezwoorene Gemeente zich te zuiveren hebben, van alles wat hun zou kunnen verhinderen om, 's anderen daags, zonder smet van handen en van harten ter Boon te gaan,) kwamen de Leden van de Magistraat en der Gezwooren Gemeente voltallig zamen. Op het voorleezen der gewoone Stukken, liet de Magistraat, ter aanduidinge dat zy het Reglement van Tutele wilden doen standhouden, met zeer veel nadruks volgen. ‘Alles voor zo verre daar in, by de temporeele Schikkingen van het Reglement van Tutele geene Verandering gemaakt is.’ Eenige Leden van de Gemeente antwoordden; ‘Geen zodanig Reglement te kennen, noch te willen in agt neemen.’ - Naa eenige onderhandeling, over den Eed der Keurnooten, dien de Magistraat wilde toelaaten als ondergeschikt aan het Reglement van Tutele, terwyl de Gemeente, alle verbindende kragt van 't zelve ontkennende, begeerde ingevolge van dien Eed de Keur te doen, naar 't Oude Gebruik, voer de Gemeente voort met de vervulling van twee, door versterf, opengevalle plaatzen in haar Lichaam. De twee met eenpaarigheid van stemmen gekoozene Mannen moesten door de Magistraat beëedigd, en in hunne Amptsbedieningen aangesteld worden, indien men de zaaken op dien voet als voor den Jaare mdccxlvii behandelde; doch, volgens het vastgestelde by het betwiste Reglement, moest die Beëediging verwylen tot het inkomen der Goed- | |
[pagina 124]
| |
keuring van Ridderschap en Steden, als oefenende de Voogdye van den Minderjaarigen Stadhouder. Deeze kon de Gemeente, zonder de geheele zaak in geschil over te geeven, niet afwagten, en verzogt daar om eene onmiddelyke Beëediging der nieuw verkoozene Leden: wederzydsche verwyten van wanordes, en de overlaating van dezelve ter verantwoordinge van Party volgden hier op. Doch de Magistraat, ziende, dat 'er geen verzetten aan de Gemeente op was, als die bleef beweeren niets te eischen dan alleen 't welk ‘in overeenkomst van de nooit betwiste Stads Wetten, Regten en Privilegien, behoorde te geschieden,’ stondt toe dat de Gezwoore Gemeente kon treeden tot Zuivering van haar Lichaam, waar toe deeze Dag geschikt was; 't welk geschiedde. De Vergadering scheidde om 's anderen daags, naar gewoonte, 's morgens ten zeven uuren weder op 't Raadhuis zamen te komen, ten einde de Keurpredikatie by te gaan woonen, en verder de plegtige verkiezing der Magistraat te laaten geschieden. Een Lid der Gemeente, de plaats des afweezigen Voorzitters bekleedende, verzogt wanneer beide de Lichaamen der Regeeringe, in de Raadkamer vergaderd waren, dat de Magistraat ‘de goedheid wilde hebben om de nieuw gekoozene Leden in den Eed te neemen.’ 't Schorre Antwoord des Voorzittenden Burgemeesters luidde. ‘Dat die Leden by hun Wel Ed. Hoog Agtb. niet bekend waren!’ Hier | |
[pagina 125]
| |
op las men de Naamen voor als mede het Besluit van Raad en Meente op het doen der Keuze. Dit alles, zonder eenige wanorde geschied zynde, vervoegden zich alle tegenwoordig zynde Leden, op een staatlyke wyze naar de Kerk. Dan, by deezen optocht, deedt zich een ongewoon verschynzel op. Een Ordonnantie Sergeant van de Bezetting der Stad, hoedanig een zich daags te vooren op het Plein van het Stadhuis voor de Raadkamer vertoond hadt, liet zich wederom by 't Stadhuis zien, met zyn hellebaard, ging mede naar de Kerk, en onthieldt zich in dezelve, geduurende de Keurpreek en Godsdienstoefening, agter de Magistraats Bank, en vervoegde zich, naa het eindigen van dezelve, weder op 't Stadhuis. De Leden der Gezwooren Gemeente, die tegen de Magistraat hun streng styf hielden, maakten uit deeze nieuwigheid op, dat dezelve ten oogmerk hadt het Krygsvolk van den Staat te gebruiken om hunne zaak te onderstutten, en door te dryven tegen hunne Mede Regenten. Zy vonden zich in dit gevoelen versterkt, toen zy ontdekten, dat de Wagten van den voorgaanden dag, en deezen, vermeerderd waren, en 'er eenige Ruiterspaarden gezadeld en gereed stonden om, op 't eerste bevel, te kunnen op zitten, als mede dat de geheele Bezetting dien dag last hadt, binnen haare Kwartieren of Inwooningen te blyven. De Boontrekking geschiedde en het lot wilde dat van de zeven Leden der Gemeente, die het met de Magistraat hielden, slegts | |
[pagina 126]
| |
één, en Elf van de tegen streevende Heeren Gouden Boonen trokken. Hun werd, egter, de gewoone Keurnooten Eed voorgeleezen, en zonder eenige zwaarigheid van de zyde der Magistraat afgenomen. Naa deeze Beëediging verlieten de overige Leden der Gezwooren Gemeente het Raadhuis; doch de Heeren van de Magistraat gingen, ingevolge van de gewoonte, zints den Jaare mdccxlviii gehouden, naa de Kamer der Gezwooren Gemeente, om daar vergaderd te blyven tot dat de Keur zou afgeloopen weezen, geen Lid van de Gemeente, den toegang willende vergunnen tot eene Vergaderkamer, die anders, en van ouds af, op dien dag hun open stondt. - De Magistraat liet weeten dat zy op den Raadhuize vergaderd zou blyven tot zo lange de Keurnooten aan hun de Keur zouden hebben overgegeeven, om dezelve, ingevolge van het Reglement van Tutele, aan Ridderschap en Steden, ter goedkeuring over te brengen. De Keurnooten wilden de gedaane Keur doen bekendmaaken; doch de Secretaris verklaarde dat het hem verboden was, de Roededraager gelast de gewoone Klok by het doen van Afkondiginge te trekken, voldeedt niet aan 't bevel, als last hebbende om alle Bevelen en Boodschappen der Keurnooten aan de Magistraat over te brengen. In 't einde kreegen zy ten bescheid. ‘Dat, vermids de Magistraat niet hadt kunnen verwagten, dat de Keurnooten zich met zo veel hevigheid, tegen de Magistraat, en 't Re- | |
[pagina 127]
| |
glement van Tutele, zouden hebben verzet, daarom den Secretaris gelast hadt geen Afkondiging van de Keur te doen, en den Roededraager verboden de Klok te trekken, dat voorts de Keurnooten zich wel zouden beraaden, en niet langer zwaarigheid maaken om de Keur over te leveren; naardemaal de Magistraat anders zodanige Schikking zou maaken, als zy vermeenen zou te behooren.’ - Deeze aanmaaning niets vermogende om de Keur te doen overleveren vóór de Afkondiging, boodschapte de Secretaris; ‘dat deeze Heeren Oud - Burgemeesters zich, in gevolge van het Reglement van Tutele, voor gecontinueerd hielden.’ De Keurnooten verklaarden, voor den Jaare mdcclx niemand als Schepenen of Raaden te zullen erkennen, dan de door hun verkoozenen. De Secretaris zei hun aan, dat ze ontslaagen wierden: dan zy weigerden van Oud-Burgemeesteren ontslaagen te worden, en vonden geene mogelykheid om hunne Keur behoorelyk te laaten afleezen, met welke zy laat in den avond de Raadkamer verlieten. Dit alles vermelden zy breedvoerig in eene Tegenverklaaring by Ridderschap en Steden ingeleverd, de Magistraat afmaalende als Leeden, die zich, op eene zeer onregtmaatige wyze, in eene aangemaatigde Regeering hadden nedergezet, met wegneeming der aloude Vryheid, en schennis der Privilegien; dezelve verscheide misdryven daar tegen verwytende: met aandrang op het oude Regt der | |
[pagina 128]
| |
Meente toekomende; betuigende in 't slot zich te verklaaren tegen alle Besluiten en Consenten, van welk eene natuur ook, die Oud - Burgemeesters ter Vergaderinge van hun Ed. Mogenden zouden willen uitbrengen: dewyl zy deeze Heeren, zo lang de Keur niet was openbaar gemaakt, nooit voor de Wettige Magistraat der Stad zouden erkennen, of zich in eenige Raadpleegingen in laaten. Eer nog deeze Tegenverklaaring, schoon wel ras overgeleverd, ter Vergadering van Ridderschap en Steden dienen kon, verscheen de tyd der Jaarlyksche Rekeningen van Stads Eigendommen en Inkomsten, welker naazien moest geschieden door acht Heeren, vier uit den Raad, en vier uit de Meente. Drie Leden der Meente tot het naazien der Rekeningen gekoozen, tot de zeven - en - twintig, die zich tegen de Magistraat hadden aangekant, behoorende, oordeelden zich in geene handeling met Heeren door Keurnooten niet wettig gekoozen, maar die zich zelven op 't kussen gehouden hadden, te mogen in laaten: zy bleeven t' huis. Men schikte dit zo goed mogelyk. Dan de dag der openbaare Afhooring en Sluiting daar zynde, vergaderde de Gezwooren Gemeente, en op het Voorstel ‘of men, dewyl 'er nog geene Afkondiging van de Heeren gedaan was, en men dus niet wist wie Burgemeesters waren, wel met de Oud - Burgemeesteren, die zich zelven hadden gecontinueerd, kon handelen?’ gaf de Meer- | |
[pagina 129]
| |
derheid een ontkennend Antwoord; waar naa de Voorzitter eene Verklaaring voorlas, die eene groote Meerderheid goedvondt dat gedaan zou worden aan Oud - Burgemeesteren, by welken dezelve werd ingeleverd. In deezen beklaagen zy zich over de behandeling hun aangedaan; betuigende, dat zy die Heeren voor geen Wettige Magistraat erkennen konden, noch met hun, als zodanig handelen; en alles wat zy in die aangenomen hoedanigheid volvoerden, voor van geener waarde hielden; besluitende met de verzekering van niets onbeproefd te zullen laaten om van het aangedaan Geweld ontheeven, en in hun Regt hersteld te worden; overal zouden zy des bekendmaaking doen, ‘in die hoope en dat vertrouwen, dat zy, onder de Regenten van dit ons lieve Vaderland, nog wel zulke Beminnaars van Vryheid zouden vinden, die hun, als Bondgenooten, hunne Regten en Privilegien zouden willen helpen handhaaven en verdeedigen.’ De Minderheid der Meente vaardigden 'er twee af naa de Magistraat, toen naa 't overleeveren deezer Verklaaring, alle de andere Leden van 't Raadhuis afgingen. Zy vroegen, ‘hoe zy zich in deeden moesten gedraagen?’ onder betuiging van geen deel te willen hebben in de gedaane en overgegeevene Verklaring. Men nam hier genoegen in; en ten blyk daar van werden, in tegenwoordigheid der gebleevene Leden, de Rekeningen open- | |
[pagina 130]
| |
lyk afgehoord en geslooten. Op de ingeleverde Verklaaring bragt de Magistraat deezen raadslag in; ‘dat dezelve, naa zo veele minnelyke, doch vrugtlooze, poogingen, om de gemeene zaak in ruste en goede orde, en de tegenverklaarende Leden binnen de paalen van redelykheid en pligt te houden, zich eindelyk genoodzaakt vondt, om alle zaaken ter harte te neemen, en gebruik te moeten maaken van het hoog Gezag hun van god en 't Volk tot deeze einden verleend en toevertrouwd, en, daarom, naa rype overweeging van alles, een besluit te neemen om, in hoedanigheid van Regters, zodanig te handelen en te verstaan als zy, naar bevindinge van zaaken, zouden oordeelen te behooren. Intusschen alle die Leden der Meente te zamen, en elk in 't byzonder, buiten de waarneming van derzelver Ampten en verdere Bedieningen daar toe behoorende, gesteld houdende, tot dat zy nader over deeze zaak zouden geraadpleegd en een eindlyk besluit genomen hebben.’ In gevolge van deezen zogenaamden zagten Raadslag, ontboodt men, 's anderen daags, alleen de Zeven Leden der Meente, die het met de Magistraat hielden; en drie der anderen aan de beurt liggende om het Rentmeesterschap te krygen, ontvingen de weet, dat zy in de begeevinge daarvan voorby zouden moeten gegaan worden, indien zy, vóór den avond, der Magistraat geene genoegdoening gaven, zy weigerden | |
[pagina 131]
| |
zulks, en werden de Rentmeesterschappen toegekend aan drie der Zeven Leden, die men in deeze posten handhaafde. - Tegen de naastkomende Vergadering van Ridderschap en Steden, die te deezen Jaare in Kampen stondt gehouden te worden, op welke de Magistraat ten oogmerk hadt de Magistraatskeur, naar inhoud van het Reglement van Tutele, ter goedkeuringe in te brengen, vervaardigden de Meerderheid der Meente eene tweede Tegenverklaaring nog sterker dan de eerste, behelzende een verslag van alle de Regtsaanmaatingen, drukkende en dringende handelwyze der Magistraat; doch al de vrugt hier van was dat ze, met de stukken daar toe betreklyk, in handen der Magistraat van Kampen gesteld wierd. Dus gerugsteund leverden zy de Magrstraatskeur, by welken zy zich zelven, als in de Burgemeesterlyke waardigheid blyvende, voordroegen, ter Vergadering over, en werd dezelve, nevens die van Deventer en Zwolle, door Ridderschap en Steden, in naam des Minderjaarigen Stadhouders, goedgekeurd, en van den Raadhuize afgeleezen. De Magistraat stelde Amptenaars aan, met voorbygang van alle de Leden der Meente, die zich deezer schikkinge onttrokken, en uitdeeling van de Ampten onder de Zeven volgbaare Leden, die men alleen voor de Gezwooren Gemeente erkende, waar mede alleen men alle Stadszaaken behandelde, en alleen de Toestemming vroegten aanzien van het stuk der Geldmidde- | |
[pagina 132]
| |
len. - Een derde Tegenverklaaring ter hooge Landschaps Vergadering over de Onwertigheid hier van door de Meerderheid ingebragt, werd, even als de voorige, aan de Magistraat van Kampen verzonden, die goedvondt een Historisch Verhaal van 't geen 'er, tusschen de Heeren van de Magistraat der Stad Kampen en eenige Leden van de Gezwooren Gemeente aldaar was voorgevallen, ten aanziene van het ten uitvoer brengen van het Reglement van Tutele in den Jaare mdcclix en mdcclx, op te stellen, en te doen drukken. Alle Leden van de Magistraat keurden het opgestelde Verhaal goed, uitgezonderd de Heer roldanus. De Magistraat zich in diervoege op den Eerstoel handhavende spoedde het Regeeringsjaar ten einde; en dreigde de gewoone Keurdag, in 't volgend Jaar, naderende, dezelve nieuwe moeilykheden te zullen baaren. |
|