publiek aangedaan door de Engelsche Oorlogschepen en Kaaperen, zeer geraakt, hem bevolen hadt hun Hoog Mogenden kennis te geeven, dat zyn Majesteit Hun ernstig aanmaande, op den Handel hunner Onderdaanen een byzonder en gunstig oog te vestigen. ‘Het Hof van Londen’ sprak hy, ‘misbruikt het goed Vertrouwen en de Inschiklykheid van uwe Hoog Mogenden. De Koning myn Meester biedt u een gedeelte van zyne Magt aan, om de groote Verongelykingen uwe Vlagge aangedaan, te wreeken. Zo uwe Hoog Mogenden deeze Aanbieding niet aanneemen hoopt zyne Majesteit, egter, van uwe gunstige genegenheid en goede meeninge, dat zy zich over deszelfs Magt niet ontzetten zullen, welke hy aanwendt om zyne Vyanden te bedwingen, en tot den Vrede te noodzaaken. De Koning verlaat zich al te zeer op de gelukkige Vereeniging, die tusschen zyne Majesteit en uwe Hoog Mogenden tot stand gebragt is, dan dat dezelve zich verbeelden zou, dat zy door de kunstige Aanzoeken zich zullen laaten vervoeren, welke men by hun doen durft, om aan Engeland bystand te verleenen, in gevalle zyne Majesteit eene Onderneeming
tegen de drie Koningryken van Groot-Brittannien mogt werkstellig maaken.’ - Voorts bragt hy hun Hoog Mogenden onder 't oog, dat men, in eenige Gewesten, verborgen Onderneemingen deedt: dewyl verscheide