Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
toen vastgestelde te reppenGa naar voetnoot(*). Hoe dit hooge Huwlyk, ondanks het marren eener vlotte en algemeene toestemming, voltrokken werd staat ons, op zyn tyd, te melden. De Prins ter Vergadering van H.H. Mogenden op zyn elfden Jaardag ingeleid. De diepe Rouwe, waar in het Stadhouderlyk Huis gedompeld lag, verboodt den Elfden Jaardag des Stadhouders, met openlyke vreugdbedryven ten Hove te vereeren, schoon in de Hofplaats zelve, en elders, die dag niet zonder uiterlyke viering voor by liep. Merkwaardig nogthans was deeze Jaardag: dewyl men den jongen Vorst, zeer onverwagt voor veelen, en niet zonder een ongunstigen opslag van zommiger oog, ter Vergadering van hunne Hoog Mogenden, toen reeds, inleide om tegenwoordig te zyn by het overleveren van den Staat van Oorlog. Men hadt dit niet voor den vervulden Ouderdom van Vyftien Jaaren, en naa het afleggen des Eeds van Gcheimhouding, overeenkomstig met het bepaalde in het Plan van Voorzieninge, verwagt. Hy kwam 'er even vóór den Raad van Staaten, en plaatste zich, op verzoek van hunne Hoog Mogenden, in den Stadhouderlyken Stoel; gemelde Raad volgde hem, en deedt den Heer jacobphilip, | |
[pagina 42]
| |
Baron van den Boetzelaar, Heer van Nieuwveen, wegens de Ridderschap van Holland te deezer Vergaderinge afgevaardigd, als Voorzittend. Lid, eene Aanspraak aan den zo vroegtydig op den Eerstoel zyner Vaderen geplaatsten Stadhouder. De Raad van Staaten vertrok naa 't eindigen deezer Aanspraake, na deszelfs gewoone Vergaderkamer: waar op ook zyne Hoogheid, afscheid van de Hooge Vergadering genomen hebbende, na 't Stadhouderlyk Kwartier keerde. |
|