Volks lieden-boek(1785)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Het braave meisje Wys: ‘Ik ben Lindor in laagen staat geboren. Hoor, lieve Miê! ik heb daar wat bedreeven, Dat u gewis heel sterk verwonderen zal, En, in de daad, ik beef nog om 't geval, Ik heb daar zo myn Jan de bons gegeeven. 'k Heb menigmaal my heevig uitgelaaten, Als hy zo vuil en zeedloos was van mond, Ik dagt al lang, dat is geen goeye grond, 't Hart denkt toch meest; gelyk de lippen praaten. [pagina 11] [p. 11] Maar tot dus lang had hy zich wel gehouwen Schoon met me alléén 't bleef altoos by een zoen En was hy eens wat kruyig of wat groen, Ik dorst my toch gerust by hem vertrouwen. Maar ach! daar strak begon hy zo te spreeken, Hy vatte my zo onbescheiden aan, 'k Zag hem onsteld zulke oogen openslaan: Hy kwam me aan boord met zulke snoode streeken. Dat ik heel boos myn ring trok van myn vinger: ‘Daar legt uw ring, zo sprak ik heel verwoed, ‘Weg, laage vent! koel elders uwen gloet. 'k Gaf hem een klap zo met een' lossen slinger Hy was ontsteld. Ik zag zyn tanden bloeden, 'k Wierd ook ontroerd door zyn bedrukt geklag, ‘Ach 't is myn schuld, zo riep hy, Hemel, ach! ‘Wie zal dees schaê my nu of oit vergoeden Toen ging ik heen, en 'k heb my wel gekweeten, Zegt my myn hart, en dat is my genoeg. Als ik nog denk aan 't geen die Linkert vroeg, Kom, lieve Mie! Ik wil den vent vergeeten. Vorige Volgende