| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Toen blommesteyn van Zeist te Amsterdam terug kwam, vernam hij eene tijding, die hem zeer trof, namelijk, dat staande het reisje, zijn vriend Dr. bergveld in eene gevaarlijke, ja doodelijke ziekte gestort was. Hij ijlde, zoo ras hij dit van zijnen broeder hendrik vernomen had, naar het huis van zijnen zieken vriend; maar vond tot zijne groote droefheid, hem geheel sprakeloos, en, schoon hij alle pogingen aanwendde, om zich nog door hem te doen kennen, was alleen een flaauwe en twijfelachtige handdruk nog een bewijs van kennis, hetwelk een man gaf, welke zoolang zijn wezenlijke vriend was, en met wien hij zoovele verschillende paden dezes levens bewandeld had, waarop hem deze ten getrouwen reisgezel gestrekt had.
Slechts twee dagen leed het, of Dr. bergveld bezweek voor het geweld der ziekte, als een slagtoffer (zoo als dit het lot veler
| |
| |
artsen is) van zijne trouwe betoond aan zoo vele lijders, door besmettelijke koortsen, die toen heerschten, aangegrepen. Blommesteyn was diep ontroerd op de tijding van deszelfs dood, en derfde in hem, behalve den vriend zijner jeugd, een' zeer bekwamen geneesheer, die de gronden zijner studien, door eene praktijk van vele jaren, versterkt had, en daar hij meer dan twintig jaren, van tijd tot tijd, blommesteyn bij zwaardere en ligtere ongesteldheden, had bijgestaan, deszelfs gestel, dat door de ongelukkige gebeurtenis des vorigen jaars deerlijk gekrenkt was, door en door kende.
Nadat blommesteyn de begrafenis van zijnen vriend had bijgewoond, werd hij door zijne huisvrouw geraden, om zich naar hun Buiten te begeven, daar zij het klaar merkte, dat hij bijna zooveel, als hij door het Geldersche uitstapje scheen gewonnen te hebben, door de droefheid over zijnen vriend weder was achter uitgeraakt.
Dikwerf ontdekte zij nu, dat blommesteyn in theologische boeken van eenen ouden stempel zat te lezen, en hoe hij, minder en minder gesteld op Ds. A****, tot dweepachtige gevoelens begon over te hellen, ja dat, in dezelfde evenredigheid, als zijne ligchamelijke krachten afnamen, hij eenigzins tot bijgeloovige begrippen begon over te hellen: en wat haar het meest verwonderde, was, dat, noe zij 'er op aan
| |
| |
drong, hij volstrekt niet te bewegen was, om een' anderen Doctor in bergvelds plaats te kiezen.
Van tijd tot tijd ging hij naar Amsterdam, en bij toeval had hij op zekeren dag eene doos met pillen, daar het rijtuig vroeger voorkwam, dan hij verwacht had, vergeten te bergen; deze werd door hun dochtertje, dat in de kamer liep te spelen, gevonden, en terstond aan hare moeder gebragt. - Met groote ontsteltenis, zag anna een briesje daaraan gehecht, met de drie letters LDM, waaruit zij, na een oogenblik overdenkens, vaststelde, dat haar man de toevlugt genomen had tot den beruchten Wonderdoctor ludeman, tegen welken zij reeds in hare jeugd door haren Vader wynstok, en later door haren vorigen man, zoo ernstig gewaarschuwd was, en van wiens schandelijke bedriegerijen haar verscheidene staaltjes bekend waren. Zij kon niet nalaten, toen blommesteyn weder was buiten gekomen, en zij des avonds alleen bij hem zat, en hij bezig was met in een dik boek eer te bladeren, dan te lezen, op haren gewonen vrolijken trant, schoon haar hart treurig was, hem regtuit te vragen, of hij ook vergat, zijne pillen van Dr. ludeman te gebruiken.
Blommesteyn was zoodanig verrast door deze onverwachte vraag, dat hij eenigermate verstoord het boek toesloeg en haar vroeg: ‘Hoe weet gij... antje! wie heeft mij verklapt?’
Mejuffrouw blommesteyn (de pilledoos op de
| |
| |
tafel zettende), Deze doos, heden ochtend gevonden, heeft het mij gezegd.
Blommesteyn, (na eene poos stilzwijgens), Nu ja... 'er zit dan nu geen ontkennen op, en ik wil en ik kan ook het niet langer voor u verzwijgen. Ik heb, op raad van eenige respectabele lieden, mijne toevlugt genomen tot dien beroemden Wonderdoctor, die alleen door alle zijne Collega's gehaat wordt, omdat hij uit de starren en planeten meer weet, dan zij met hun allen tezamen. Bij het leven van mijn' vriend bergveld, wilde ik dezen het verdriet niet aandoen, om van hem van daan te gaan; maar het doet mij leed, dat ik het zeggen moet van mijn' vriend, nadat ik kennis aan ludeman heb gekregen, is het mij zoo klaar als de dag geworden, dat hij mij, eigenlijk gesproken, bedorven heeft.
Mejuffrouw blommesteyn. Mijn lieve blommesteyn! zoudt gij wel gelaoven, dat gij mij, zoo lang wij getrouwd geweest zijn, niet zoo bedroefd hebt, als door hetgeen gij mij nu vertelt. Gij stelt dan meer vertrouwen op een' ellendigen kwakzalver, als ludeman...
Blommesteyn. Hij is zoowel een gepromoveerde Doctor als mijn vriend bergveld zaliger was. Hij heeft mij zelfs zijne Bulle laten zien.
Mejuffrouw Blommesteyn. Ja! ja! ik weet het, hij is tot schande van eene der Akademiën
| |
| |
van dit land gepromoveerd geworden, dat heb ik reeds van westendaal vernomen, even nadat het gebeurd was.
Blommesteyn. Gij lijkt bijzonder veel van dien Heer te weten.
Mejuffrouw blommesteyn. Van dien Heer... zeg van dien duitschen Landlooper (wiens vader te Hamburg schoenlapper was) die hier te Amsterdam vlugten kwam, omdat hij zijne vrouw meende doodgeslagen te hebben.
Blommesteyn. Van wien weet gij dit alles, antje!
Mejuffrouw blommesteyn. Van niemand anders dan van mijn' vader wynstok, die hem reeds gekend heeft, toen hij hier niet verre van het Fransche Pad in een' kelder woonde met een ontuchtig wijf, dat den schijn van eene fijne uithing... Meer dan honderd maal heb ik mijn' vader, die 'er altijd op uit was, om mij tegen het geloof in tooverdoctors en al zulk gespuis te waarschuwen, van dien verachtelijken kerel hooren spreken, en hoe hij de menschen bedroog door hun zoogenaamde Horoscoop te trekken. Ik denk toch niet, blommesteyn! dat gij de dwaasheid gehad hebt, om uw Horoscoop te laten ligten.
Blommesteyn. En als dit nu eens het geval was?
Mejuffrouw blommesteyn. Dan zou het mij
| |
| |
nog meer bedroeven, maar ik merk het reeds... Hemel! hoe zijt gij 'er toe gekomen?
Blommesteyn. Toen ik mijn eerste bezoek bij hem als Doctor aflegde, en hij, zoodra ik hem mijne urine had laten zien, mij alles vertelde, wat 'er haperde, ja mij zelfs verhaalde, dat ik van eene zeer sterke constitutie geweest was, tot dat mij een droevig ongeluk in het water was overgekomen, kreeg ik zooveel krediet voor hem, dat ik hem verzocht mijn Horoscoop te willen trekken. Hij was aartoe terstond klaar, en nadat ik hem heel naauwmijn' naam en geboorte-uur gezegd had, ging hij aan het zoeken in een groot dik boek, dat voorhem op tafel lag, en waarin ik de tekens der planeten zag. - Nadat hij hierin eenigen tijd gebladerd had, maakte hij vele berekeningen op een blad papier, en toen verhaalde hij, mij met zijne groote vurige oogen zeer sterk aanziende, dat ik nog op vele jaren levens kon rekenen, zoo ik in de maanden April of -November door geene zware ziekte werd aangetast, want dat deze beide maanden voor lieden van mijne constitutie zeer gevaarlijk waren; evenwel hij had hoop, om, met Gods hulp, door zijne medicijnen, mij door dien gevaarlijken mousson heen te slepen, en dan zou ik een stokoud man kunnen worden, en aan mijne kinderen veel genoegen beleven.
Mejuffrouw blommesteyn. En nu zijt gij,
| |
| |
helaas! bezig met die medicijnen, welke zeker zeer hoog van prijs zijn, vlijtig in te nemen, denk ik?
Blommesteyn. Zeer zeker! En ieder, die zijn leven lief heeft, zou dat doen.
Mejuffrouw blommesteyn. Althans ieder, die zoo ongelukkig was, als gij zijt, van zulk een' wonderdoctor geloof te geven. Ik bid u, blommesteyn! hoe is het toch mogelijk, dat gij, die anders altijd zulk een groote vijand waart tegen alles, wat naar bijgeloof en geestdrijverij geleek; die dezen zomer nog zulk een' afkeer betoonde, en u zoo sterk uitliet tegen de beroeringen te Nieuwkerk, tegen de Zeister Broeders.
Blommesteyn. Maar begrijpt gij niet, antje! dat dit eene geheel andere zaak is. De Heer ludeman is een geleerd Doctor, die door zijne Astronomische en Medicinale kundigheden te vereenigen, een dieper inzien in vele zaken heeft, dan andere menschen: en is het nu onverstandig, is het nu bijgeloovig, dat, als men lang sukkelt, en een bekwaam doctor, zoo als toch bergveld was, ons niet kan redden, men dan de toevlugt neemt tot iemand, die reeds zoovele wonderkuren gedaan heeft.
Mejuffrouw blommesteyn. Waardoor hij zooverle ellendig heeft doen kwijnen, of spoedig en voor hun tijd in het graf geholpen. En niet alleen door zijne wonderkuren, maar ook door het ondeugend Horoscoop trekken, waarmede hij menig
| |
| |
een, door hun, den zoogenaamden door hem ontdekten sterfdag aan te zeggen, zoodanig een' schrik aanjoeg, dat zij of dadelijk omtrent dien tijd stierven, of althans, tot dat die tijd voorbij was, een angstig en kwijnend leven leidden. Maar, blommesteyn! waarom toch hebt gij 'er voor mij een geheim van gemaakt?
Blommesteyn. Omdat ik u niet ongerust en bedroefd wilde maken over mijnen toestand.
Mejuffrouw blommesteyn. Ei! ei! was dat het eenige? Maar nog eene vraag: Hebt gij op raad van den Heer dixon, misschien ludeman geraadpleegd?
Blommesteyn. Nu ja, dat is 'er ook de man na, antje! Dat weet gij wel beter: dien heb ik 'er althans geen enkel woord van gezegd!
Mejuffrouw blommesteyn. Hoor, lieve blommesteyn! ik moet u dan maar openhartig zeggen, wat ik 'er van denk. Gij hebt u geschaamd, om het aan dien verstandigen man te zeggen, daar gij vreesde, dat hij het u zou afgeraden hebben, zoo gij hem vooraf hadt geraadpleegd, en u uitgelagchen, zoo gij hem het naderhand verteld hadt.
Blommesteyn werd door deze taal zoodanig over stag geworpen, daar hij gevoelde, dat zijne huisvrouw het zoo juist geraden had, dat hij
| |
| |
zich verheugde, toen het geschrei van den kleinen willem zijne anna noodzaakte, om het gesprek af te breken, en tot eene volgende gelegenheid uit te stellen.
Niet lang bleef deze gelegenheid achter, daar zij den volgenden dag onverwacht een bezoek kregen van den Heer dixon, en Mejuffrouw blommesteyn, schoon zij zich wel wachtte, om haar' man in een belagchelijk licht te stellen, toen zich verpligt achtte, om in deszelfs tegenwoordigheid, zich met hartelijke droefheid te beklagen, dat haar man zich aan de praktijk van ludeman had overgegeven.
Dixon had naauwelijks dien naam gehoord, en dat zijn vriend de dwaasheid had, om zich als patient aan hem te vertrouwen, of, op eenen zeer verontwaardigden toon, zeide hij: ‘Is het mogelijk, mijn vriend! dat gij uw leven aan eenen schelm, eenen bedrieger, eenen waanwijzen hoogmoedigen kerel vertrouwt!’
Blommesteyn voerde hem toe, ‘dat dit wel gezegd was maar niet bewezen.’ ‘'t Is niet meer,’ antwoordde dixon, ‘dan ik bewijzen kan en bewijzen zal. Ik heb zelf de authentieke kopijën gezien van zijne schandelijke gedragingen in zijn Vaderland, door den Magistraat van Haarburg opgemaakt, na het hooren van getuigen in regten - en ben in staat, om u dezelve te laten zien, dewijl zij bij een' Advokaat van mijne kennis, die tegen den tooverdoctor gepleit heeft, be- | |
| |
rusten: - en zelf ben ik in een gezelschap ooggetuige geweest, van zijne ijdele dwaasheid en belagchelijken hoogmoed. Ik was bij eenen vriend genoodigd, met een tamelijk groot gezelschap van Heeren en Dames; waar ook veel van dien Tooverdoctor en zijn horoscooptrekken gesproken werd. Eindelijk besloot men hem te laten halen, met toezegging, dat hij, voor eene goede belooning, door het raadplegen van de planeten, den horoscoop van alle de aanwezigen ligten zou. Aller aandacht was gespannen, toen de lange in het zwart gekleede figuur naderde. Wij waren in eene groote zaal bij elkander. De deur voor hem geopend zijnde, scheen hij in twijfel, of hij binnen treden zou. Eindelijk stapte hij zonder spreken binnen, groette niemand, en liep vervolgens de kamer eenige malen met groote stappen op en neder, met een' wijd geopenden mond, terwijl hij tusschen beide met zijnen mond hapte, als een hond, die vliegen vangt. De gastheer vroeg daarop, op eene zeer beleefde wijze: Wat doet gij, geleerde man! Toen antwoordde de profeet: ‘'Er zweeft in deze kamer eene vergiftige lucht, die den Heeren en Dames veel kwaad zou hebben kunnen doen, maar ik heb die weggenomen, door dezelve in te slokken. Eene der Dames vroeg hem: Zijt gij dan niet bevreesd voor u zelven. Neen! Neen! antwoordde toen de waanwijze. De geheele na- | |
| |
tuur is gedwongen mij eerbied toe te dragen. Het sterkste vergift zou mij niet kunnen beschadigen; en zoo het dat ondernam, dan zou ik mij op de geheele Natuur wreken, door alles in de war te gooijen.’ Wat zegt gij, vriend! van zulk een' aan razernij nabijkomenden hoogmoed, om niet te zeggen, dat hij aan godslastering grenst.’
Blommesteyn stoud niet weinig versteld over deze zoo krachtige bewijzen, en schaamde zich van zich ingelaten te hebben met een' man, welken dixon, die toch bij hem in zeer hoóge achting was, als een voorwerp van diepe verachting beschouwde. Zijne huisvrouw en dixon wisten het zoo verre te brengen, dat blommesteyn hun beloofde, om niet meerder van die medicijnen te gebruiken, voor dat zij door eenen kundigen chimist onderzocht waren, - Dit geschiedde, en de uitkomst leerde, dat de pillen gelukkig uit zeer krachtelooze zelfstandigheden bestonden, en ook niets dadelijk schadelijks bevatten, zonder evenwel iets tot de genezing der kwale van blommesteyn toe te kunnen brengen.
Bij den verstandigen raad van dixon, voegde vervolgens Ds. A*** redenen van godsdienst, die meer en meer blommesteyn overtuigden, van het schandelijke, ja het ongeoorloofde voor iemand van verstand, goede zeden en Christelijke gezindheden, om zich in te laten met zul- | |
| |
ke verwaten tooverdoctors, wien het alleen te doen is, om, ten koste van het bijgeloof en de onnoozelheid hunner medemenschen, zich schandelijk te verrijken.
Blommesteyn, die dus nog eenigzins tijdig uit de klaauwen van dien bedrieger, gered werd, was gelukkiger, dan vele zijner tijdgenooten, die geheel slagtoffers van hunne ligtgeloovigheid waren; was gelukkiger, dan vele van zijn nageslacht, ja van nog levenden, die uit de onverstaanbare schriften (door de baatzucht in het oneindige herdrukt, en, naar dat de omstandigheden veranderden, met voorspellingen aangevuld) van dien befaamden ludeman, proferiën waanden te vinden wegens de omwentelingen, die sedert de laatste dertig jaren Europa geschokt hebben; die zich nog ontrusten over aanstaande gebeurtenissen, met den sluijer van twijfelachtige bewoordingen omgeven, welke, geene of eene dubbelzinnige verklaring toelatende, altijd uitloopen, ter eere van den leugenprofeet.
Om tot blommesteyn terug te keeren, voor de maand November, die blommesteyn toch niet zonder angst zag naderen, daar hij nu die pillen van Dr. ludeman niet meer gebruikte, maakte hij in Amsterdam terug te zijn; en niettegenstaande deze beangstheid, welke toch nadeelig voor de menschelijke gezondheid is, verliep die geduchte maand, zonder dat hem iets aanmerkelijks overkwam. Hierdoor werd
| |
| |
hij dan ook voor ditmaal meer en meer gerust gesteld; en gaf zich met zijnen vriend dixon, aan natuurkundige oefeningen weder over.- Bij uitstekendheid viel nu in zijnen smaak eene Electrifeer - machine. Immers omstreeks dezen tijd kwam het Electriesch werktuig, hoe onbekend men met den eigenlijken aard der stoffe zijn mogt, meer en meer in gebruik; en bezigde men het niet alleen tot nuttige proeven! Neen ook tot vele kunstjes, daar men bevonden had, dat hetzelve zeer rijk was, om door hare werking die kracht voort te brengen; van welke, schoon blommesteyn in de Wiskunde genoegzame vorderingen gemaakt had, om zich met iets zekerders bezig te houden, geheel niet af keerig was, waarom hij daartoe allen noodigen toestel aankocht. Zoo vermaakte hij verscheiden avonden in den winter, niet alleen zijne vrouw getrouwde en overige kinderen, tot het kleine willempje toe, en zijne broeders en zusters; maar dikwerf zelfs noodigde hij gezelschappen van Heeren en Dames, om ooggetuigen te wezen van deze vermakelijkheden der Natuurkunde. Hij kreeg weldra in de aardigheden, welke met de Electriciteit en den Magneet, of door derzelver vereenigde werkingen zijn daar te stellen, zoodanig eene vlugheid en handigheid, dat hij bijna voor geenen gewonen goochelaar behoefde onder te doen, ja, dikwerf met den Poolschen Meester, den grootsten goochelaar van dien tijd, gelijk gesteld werd.
| |
| |
Deze lof was zeer streelende voor hem, daar hij meest de Natuurkunde beoefend had, om eene schitterende vertooning te maken, en de menschen, die hij bij zich genoodigd had, over zijne proefnemingen te doen verstommen. Hij werd zelfs, en misschien niet zonder reden, door sommigen verdacht gehouden, dat hij, 's avonds, wel eens in het geheim, bij den Poolschen meester eene les ging nemen. -
Blommesteyn bezat in zijn konstkabinet, behalve alles, wat die tijd voor sterre- en luchtkunde opleverde, niet alleen den volkomensten toestel tot de Electriciteit, maar ook allerhande werkstukjes, die zijne gasten vermaakten; zoo had hij eene machine, om verbrand schrift weder voort te brengen, om een' stuiver in eene vlieg te veranderen, Chineesche Tuimelaars in soorten, en eene soort van stookkasjes, om twee konstbloemen in een halfuur ten voorschijn te brengen, en wat 'er van die aardigheden meer zijn.
Schoon dixon blommesteyn wel eens onder het oog bragt, dat hij te veel zich op beuzelarijen toelegde, om verdere vorderingen in de wezenlijker en nuttiger deelen der Natuurkunde te maken, was deze niet zoo gelukkig, dat hij hem van de kleingeestigheid van hunnen tijd genezen kon; ja, dixon meende, zoowel als de huisvrouw van blommesteyn, te bespeuren, dat hij zich integendeel meer en meer aan kleinigheden overgaf, vooral toen na de vreugdefeesten ter
| |
| |
gelegenheid van de verheffing van Zijne Hoogheid, en de geboorte van deszelfs zoon, de herhaalde illuminatiën de zoogenaamde Illuminatiekassen hadden in den smaak gebragt, en zich blommesteyn, onder voorwendsel, dat die voor zijn kaatje en willempje moesten dienen, zich zelven vermaakte met het daarvoor kunstig uithakken van platen, en dezelve verder toe te bereiden, om daarmede eene even glansrijke en schitterende vertooning in het klein te maken.
|
|