dat hij het, den volgenden dag, niet wagen durfde, om het groote feest bij te wonen; en het was alleen op zijnen sterken aandrang, dat zich zijne huisvrouw zelfs bewegen liet, om deel te nemen aan deze partij; schoon zij geenszins ontkennen wilde, dat zij zeer nieuwsgierig was, om dat van buiten zoo prachtig gebouw van binnen te zien, gelijk ook de huisraden, die deszelfs luister zeker nog zouden vermeerderen: waarbij nog kwam, dat de Doctor geene zwarigheid ter wereld stelde in de ongesteldheid van haren man. Geenszins had zich Juffrouw westendaal bedrogen, met zich alles prachtigs van dat huis en feest voor te stellen; ja zelfs werd in alle deelen hare verbeelding nog verre overtroffen.
Blommesteyn, welke zich nu in zijne volle heerlijkheid bevond, verheugde zich niet weinig, dat van dat alles ook Juffrouw westendaal getuige was, en tevens, dat, daar de Heer westendaal afwezig was, hij het geluk zou hebben, om deszelfs plaats bij de Bruids moeder, als Bruidegoms vader, te bekleeden. Hij kon niet nalaten, al spoedig, haar te vragen: ‘Wat haar van het huis en de meubelen dacht?’ ‘Ik zal 'er niet veel van zeggen,’ antwoordde Juffrouw westendaal; ‘maar gij zult toch mij zeer wel begrijpen, Mijnheer! als ik u verklaar, dat ik mij niet herinner, ooit zulk eene pracht bijgewoond te hebben, dan op de Hofstede van den Heer koolaart.’