Het leven van Johannes Wouter Blommesteyn
(1816)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 206]
| |
Twaalfde hoofdstuk.Het was omtrent dezen tijd, dat door den Russischen Resident brants, te Amsterdam, een zeer aanzienlijk Feest gegeven werd, ten blijke der dankbaarheid en vreugde, wegens het bekrachtigen van den Vrede tusschen den Czaar van Rusland en den Koning van Zweden, in den laatsten zomer gesloten. De jonge Juffrouw westendaal bleef met henriette beelaarts verkeeren, en dit veroorzaakte ook, dat 'er meer of minder omgang tusschen blommesteyn en den Heer westendaal, van tijd tot tijd, plaats had. Bij gelegenheid van het op handen zijnde Vredefeest, tot het welk in den Burgwal, voor den Kloveniers Doelen, groote voorbereidsels gemaakt werden, bijzonder met betrekking tot een prachtig Vuurwerk, bood blommesteyn den Heer westendaal en deszelfs familie eene plaats in de kamer aan, welke hij reeds bij tijds in den Doelen gehuurd had, om dezelve | |
[pagina 207]
| |
dien avond, als hetvuurwerk afgestoken zou worden, te gebruiken. De Heer westendaal zag geene reden, om dat vriendelijk verzoek te weigeren, en, schoon zijne huisvrouw geenen bijzonderen lust had, om daarvan gebruik te maken, liet zij zich echter door haren man overhalen, te meer, omdat dit aan hare twee jongste voorkinderen, welke haar toezigt zoo zeer behoefden, nog te beter gelegenheid geven zou, om, onder haar opzigt, getuige te zijn van een kunstwerk, dat waarschijnlijk niet gemakkelijk in pracht zou worden geëvenaard. Met het vallen van den avond, op den negenden December, kwam dan het gezelschap op de door blommesteyn gehuurde kamer bij een, en natuurlijk was Madame brittoni mede eene van de genoodigde, die boven alle in pracht en zwier uitmuntte, zoodat zij onwederstaanbaar de aandacht van allen tot zich trekken moest. De Weduwe blommesteyn, liet zich, hoe zwak en sukkelende zij was, op het sterk aandringen van haar' zoon johannes, daar zij door haar' zoon den Proponent geleid zou worden, door groote nienwsgierigheid gedreven, overhalen, om mede het Vuurwerk te bezigtigen. Zij was niet weinig in haar schik, dat zij daar Juffrouw westendaal, welke zij in geen tijden gezien of gesproken had, aantrof; en zij kon niet nalaten, haar half overluid in te fluisteren; ‘'Er | |
[pagina 208]
| |
is vrij wat gebeurd, Juffrouw westendaal! sedert dat wij zoo familjaar met uwe ouders verkeerden. Ik heb 'er altijd hinder van gehad, dat het met onzen johannes en u zoo misselijk geloopen is; maar zoo als het is, zal het wet best zijn, en dus zullen wij 'er maar onder berusten. Ik denk, dat, als ik nog wat leven moet, ik nog wel wat meer zal beleven. Wat zegje van die opgeschikte Madam? - Onze leentje, die nu naar Vianen bij haar' man is, heeft mij voorspeld, dat die nog eens mijne schoondochter worden zal.’ Juffrouw westendaal zeide op dit alles weinig, van het laatste de onmogelijkheid bovenal niet ontkennende. Schoon zij weinig sprak, sloeg zij echter niet te min met zeer veel aandacht Madame brittoni gade, en wel bijzonder het weerkeerig gedrag tusschen haar en den Heer blommesteyn, en meende ook tusschen die beide eene soort van gemeenzaamheid te ontdekken, welke haar vermoeden deed, dat zij met elkander zelfs in eene andere betrekking, dan die van minnaar en minnares, stonden. Hare waarnemingen werden echter eensklaps afgebroken, daar alle de lichten werden uitgedaan, op het berigt, dat binnen weinig minuten het vuurwerk zou aanvangen, daar reeds de Tempel geïllumineerd was. Zij aanschouwden nu een piramidaalswijs opgehaald Gebouw, met scheppende koepels, den Tempel van God Janus voorstellende, in | |
[pagina 209]
| |
vier verdiepingen verdeeld, en op welks top een vergulde Adelaar prijkte. De voorzijde van den Tempel, naar den Doelen, die zij voor zich hadden, stelde in het komportement, boven het portrait van zijn Russische Majesteit, alle de weids klinkende titels van dien Vorst voor. - Uit de bazuin der Faam vloeiden de woorden: Illius Fama Perennis, 't welk beteekent: Zijn roem zal eeuwig duren. In de Ridder-orde van St. Andries, waarmede het portrait versierd was, las men: Pro fide et fidelitate, (Voor trouw en getrouwheid). Het omschrift van het portrait was: Maximus ille armis, Maximus ille toga, (De grootste in den strijd, de grootste in den raad). Onder het altaar der Liefde, hare Majesteit voorstellende, stonden de woorden: Ardens amore miseris succurro - (Van Liefde blakende, kom ik ellendigen te hulp). Op het voorstuk werd eene keizerlijke Triomf verbeeld, met de woorden: Vivit, imo triumphat - (Hij leeft, ja zegepraalt)Ga naar voetnoot(*); terwijl alle de overige zijden met allerhande zinspelingen en opschriften even rijk voorzien waren. Nadat drie - en - veertig zoogenaamde moordslagen tot het sein gediend had- | |
[pagina 210]
| |
den van den aanvang des vuurwerks, die rondom den Tempel gerangschikt gestaan hadden, werd het Naamcijfer van den Czaar en het woord pax (Vrede) aangestoken. Nadat dit eene korte poos gebrand had, ontstak men vijftig flambouwen, boven op de hoogste verdieping, onder den Arend, die weldra opgevolgd werden door een onnoemelijk aantal vuurpijlen, van alle zijden uit de kokers oprijzende; terwijl eene menigte mortieren tallooze luchtballen uitblies, die teruggekaatst werden door de nog talrijker zwermers, uit vazen voortkomende, daar het niet ontbrak aan Waterwerken van allerleijen aard, wordende het gehoor, staande het vuurwerk, onafgebroken gestreeld door een sterk krijgsmuzijk van keteltrommen, trommen en trompetten, en alles weder met vijf- en - veertig moordslagen geëindigd. Blommesteyn liep, staande dat het vuurwerk afgestoken werd, bij de door hem genoodigde gasten rond, en zette zich eindelijk naast Mejuffrouw westendaal neder, terwijl 'er tusschen deze en Madame brittoni een stoel was ledig gebleven. Zich tot Juffrouw westendaal wendende, zeide hij: ‘Heugt het u nog wel, Juffrouw westendaal! dat wij, toen gij nog antje wynstok waart, eens te zamen een vuurwerk, ook ter eere van den Czaar, wiens welgelijkend af beeldsel ons hier in de oogen flikkert, buiten Haarlem, hebben zien afste- | |
[pagina 211]
| |
ken, in de sallon van den Heer koouaart. - Na eenige oogenblikken zwijgens, zeide Juffrouw westendaal: ‘Ja! ja! Mijnheer blommesteyn! mij heugt het nog zeer klaar; maar ik dacht, dat gij het al glad vergeten waart,’ Blommesteyn. Neen! neen! Juffrouw westendaal! kort is mijn geheugen niet; - maar ik zou u haast vragen, waarom dacht gij, dat dit mij zoo geheel uit het hoofd zou gegaan zijn? Dit verwondert mij zeer. Juffrouw westendaal. Waarlijk, het verwondert mij, omdat 'er sinds dien tijd zooveel met u gebeurd is. Blommesteyn. Het was, dat verklaar ik u, een van de aangenaamste avonden van mijn leven; en die gaan een mensch niet zoo ligt uit de gedachten. Juffrouw westendaal. Nu, nu! ik denk toch, dat gij 'er vele, zeer vele, die nog wel aangenamer voor u geweest zijn, zult beleefd hebben: en ik wensch van harte, dat gij 'er nog in het vervolg vele aangenamere beleven zult. Blommesteyn, die den half boertenden, half scherpen toon, en vooral den zijdelingschen blik, dien zij op Madame brittoni wierp, zeer duidelijk verstond, antwoordde, na dat hij diep gezucht had: ‘ik denk het niet, Mejuffrouw! dat dit het geval zijn zal.’ Juffrouw westendaal. Nu, nu, Mijnheer! | |
[pagina 212]
| |
[en zij sloeg weder hare oogen op Madame brittoni]. Blommesteyn (in verwarring geraakt). Die... dat... o Neen!... neen! dat is heel anders... Juffrouw westendaal (met groote vrijmoedigheid, en een' ernst, die zijne verwarring voltooide). Nu, ik geloof, dat gij waarheid spreekt, en, mag ik u, als eene oude vriendin, bidden, zorg dan, is het niet om uw' wil, doe het dan om uwer voorkinderen wil, dat het niet meer in het oog loopt... maar laten wij 'er van afstappen. Ons gesprek zou al te ernstig worden. Regt tijdig had Juffrouw westendaal dit gegezegd, toen het scheen, dat Madame brittoni kwade gedachten begon te krijgen op het fluisterend gesprek, waarin blommesteyn met Mejuffrouw westendaal zoo diep gewikkeld was, en hem terstond op eenen zeer gemeenzamen toon toevoerde: ‘Geef toch acht, Mijnheer! op deze, zoo rijke passagie. Niet minder dan acht kleine raderen en een groot kapitaal rad zijn te gelijk in beweging.’ Werktuigelijk vestigde nu blommesteyn zijne oogen weder op het vuurwerk, maar de weinige met zooveel ernst geuite woorden van Juffrouw westendaal waren zoo diep in zijn hart doorgedrongen, dat hij moeite had, om zelfs eene verwondering voor het uiterlijke te vertoonen, die eenigzins overeenkomstig was met de voortreffelijkheid van dat kunstwerk. | |
[pagina 213]
| |
Hij meende in haren raad, dien zij, ten slotte van hun gesprek aan hem gegeven had, en hierin bedroog hij zich niet, de taal der vriendschap te hooren van eene vrouw, die, eenige jaren geleden, voor hem de opregtste liefde koesterde, en welke ook eigenlijk het meisje zijner keuze was geweest. Na den afloop van het vuurwerk, dat ruim twee uren, aanhoudend met afwisseling, maar onafgebroken geduurd had, werden de vensters gesloten, en blommesteyn had gezorgd, dat 'er aan de genoodigde gasten eene wel voorziene tafel werd voorgezet, waarbij hij in derzelver rangschikking voorzien had, en Madame brittoni tusschen zijn' broeder fredericus christophorus en zich gezet had, en aan zijne andere zijde Juffrouw westendaal naast haren man: want het was toen ten tijde nog niet onder den deftigen burgerstand zoo algemeen doorgedrongen, dat men, om regt wel aan een' disch geplaatst te zijn, man en vrouw zorgvuldig van elkander scheidde. Blommesteyn had reeds genoeg van de wereld geleerd, om zijne gesprekken zoodanig tusschen die, naast welke hij gezeten was, te verdeelen, dat geene van beide reden van klagen kon hebben, dat hij, in zijne gesprekken, eenige eenzijdigheid had aan den dag gelegd. Maar broeder fredericus christophorus was eenigermate verlegen, wat hij met Madame brittoni praten zou, en wel des te meer, toen hij be- | |
[pagina 214]
| |
speurde, dat zij op alles, wat bij begon te praten, bijna geen antwoord gaf, schoon hij meermalen aanleiding uit hare kleedingwijze nam, om die te vergelijken met de kleederdragten, die bij de Romeinsche en Grieksche vrouwen in zwang hadden gegaan, en hij breedvoerig handelde over de voetschoeisels der Hebreeuwen, waarover hij onlangs eene zeer geleerde Verhandeling van bynaeus gelezen had. ‘Mij dunkt, Dominé!’ zeide zij, ‘gij moest dan eens eene Verhandeling schrijven over de kousenbanden der oude volken, dat zou ook nog al eene rijke stof wezen.’ ‘Rijk genoeg, Mejuffrouw!’ antwoordde hij, ‘rijk genoeg, maar niet betamelijk.’ - ‘Ik verklaar u op mijne eer,’ hernam zij, ‘dat ik voor mij niets onbetamelijkers vind in het schrijven over kousenbanden, dan over schoenen.’ Terwijl zij over dit gewigtig onderwerp spraken, liet zich op het oogenblik, in de kamer beneden, een sterk orkest hooren van toonkunstenaars, die door den Heer brands geplaatst waren, om bij de hooge gezondheden, die aan den vorstelijken disch gedronken zouden worden, het plegtstatige en het vervrolijkende te vermeerderen. Nadat de muzijk geëindigd was, stelde blommesteyn eenen dronk in, op zijne Czaarsche Majesteit. ‘Dat is goed, dat is regt goed,’ zeide Juffrouw westendaal, ‘ik wil ook gaarne aan onzen ouden vriend gedenken.’ Zij zeide dit op eene wijze, die ook de aandacht | |
[pagina 215]
| |
van Madame brittoni tot zich trok, en naar eene uitlegging deed vragen, welke zij op zoodanig eene bevallige wijze gaf, dat 'er alle aanzittende gasten het hoogste genoegen in schepten, en schoon zij voorzigtig genoeg was, om de toen tusschen haar en blommesteyn plaats hebbende bijzondere betrekking te vermommen, zij kon dit niet zoo doen, of blommesteyn herinnerde zich alles met eene levendigheid, die hem bijna het tegenwoordige vergeten deed, vooral toen zij op de bloedkoralen ketting met het gouden slot wees, welken zij, bij den maaltijd, na het spiegelgevecht op het IJ, van den Czaar tot een geschenk ontvangen had. ‘Mijn jong wijfje,’ zeide westendaal, met het glas in zijne hand, ‘zou mij waarlijk wel jaloersch van den Czaar maken; ik zal haar straffen, maar de straf uitstellen, tot dat de muzijk, die op nieuw begint, ophoudt.’ En toen stelde hij de gezondheid in der Czarin, de waardige Gemalin van den grootsteen Vorst van zijnen tijd. De avond liep dus vrolijk voor de meeste gasten ten einde, en niemand, dan de gastheer en brittoni, was voor het innerlijke anders, dan hij uitwendig scheen. Het was van het oogenblik der waarschuwing van Juffrouw westendaal af, dat hij met een ongunstig oog Madame brittoni begon te beschouwen, en dat de ernstige wensch bij hem oprees, dat hij met haar geene heimelijke verbindtenis had aange- | |
[pagina 216]
| |
gaan, reeds bij het leven zijner huisvrouw; waarvan hij nu eerst regt het schandelijke begon in te zien, en vreesde, dat hij vroeg of laat zich tot derzelver bekrachtiging zou genoodzaakt zien. Ja het was van dat tijdstip af, dat hij naar eene gelegenheid begon te reikhalzen, om geheel met haar te breken, dewijl nu, schoon te laat, zijne oogen geopend waren voor het hemelsbreed onderscheid, dat 'er in zijne tegenwoordige verkeering plaats had, met die van eenige jaren geleden, toen hij eene wel sterke, maar zeer onschuldige, neiging voor antje wynstok koesterde. Hij durfde echter zijne verkeering met Madame brittoni niet afbreken, en, schoon hij eenigzins zijne bezoeken verminderde, hij duchtte, dat dit zelfs gelegenheid geven zou, tot eenen aandrang van haren kant op het vervullen van zijne beloste. Daar blommesteyn geene groote mate van menschenkennis bezat, meende hij ook nu te bespeuren, dat Madame brittoni bij zijne bezoeken somtijds koeler dan voorheen was; doch hierin bedroog hij zich, daar hij alleen meer en meer aan hare koketterij gewoon geraakte, en, zonder dat dit voor hem duidelijk was, de koketterij van eene opregte genegenheid begon te onderscheiden. Intusschen begon deze zaak zoo op zijn hart te wegen, dat hij zich eerstdaags naar zijnen vriend bergveld begaf, om hem zonder om- | |
[pagina 217]
| |
wegen de geheele zaak te ontdekken, en diens raad in te nemen. Deze liet hem eerst alles verhalen, wat 'er voorgevallen was, met betrekking tot Madame brittoni, en kon niet nalaten 'er tusschen beide eene berispende aanmerking in te vlechten, hoe namelijk zoodanig een gedrag allezins stijdig was met kieschheid en betamelijkheid, om nu niet eens van hooger zedelijke en godsdienstige pligten te spreken. Gaarne stemde blommesteyn alles zijnen vriend bergveld toe, verklarende, dat hij zelf meer en meer een inzien kreeg, dat hij zijne verkeering met die Dame, welke hem daarenboven vrij wat geld kostte, staken moest.’ Maar hoe kom ik van haar af?’ vroeg hij. Bergveld gaf hem met weinige woorden te verstaan: ‘Wel laat haar loopen! Zie niet meer naar haar om. Gij zijt niet met haar getrouwd.’ Blommesteyn. Neen, dat wel niet, maar zij heeft eene schriftelijke trouwbelofte van mij in handen, daarmede zal zij mij vreesselijk kunnen slingeren. Bergveld. Hemel! Hoe, en wanneer zijt gij tot die groote dwaasheid gekomen? Blommesteyn. Waardoor anders, dan toen hare bekoorlijkheden mij zoodanig betooverd hadden, dat ik meende regt gelukkig met haar te zullen zijn, wanneer wij eenmaal man en vrouw werden. Ja, ik moet u mijne zwakheid, of.... zoo als gij het noemen wilt, belij- | |
[pagina 218]
| |
den, ik heb die Trouwbelofte reeds geteekend, toen mijne vrouw nog leefde. Bergveld. Dwaas en slecht genoeg zeker. Gij moet dan op die muzikale Dame schrikkelijk verliefd geweest zijn. [na eenig bedenken] Maar daar valt mij iets in. Gij weet, dat oom bergvelds eerste oogmerk was, om mij bij de regtsgeleerde praktijk op te brengen: toen heb ik zoo eenige kundigheden opgedaan, die mij nog in het hoofd hangen, en bij nadenken valt mij in, dat de in dit land plaats hebbende wetten, alle zoodanige ongeoorloofde engagementen en verbindtenissen, als een Trouwbelofte is staande het huwelijk door een der partijen met een derde aangegaan, geheel krachteloos verklaren. Blommesteyn. Dat zou waarlijk mij zeer wel te pas komen, en is dat zoo, ik denk mij daarvan kostelijk te bedienen, dat verzeker ik u. Bergveld. Ik verheug mij, dat dit u eenigzins gerust stelt, maar bedenkt gij wel, blommesteyn! dat gij, niettegenstaande gij het regt op uwe zijde hebt, als gij u, om van haar eindelijk af te komen, op den regter beroepen moet, en zij met zulk een eigenhandig geschrift voor den dag komt, gij bij dat alles toch eene zeer ellendige vertooning maken zult. Wat zoudt gij ook van een' man zeggen, die eene deugdelijke schuld weigerde te betalen, omdat 'er misschien aan de eene of andere kleine for- | |
[pagina 219]
| |
maliteit iets haperde; zoudt gij dien man voor een' strikt eerlijk man houden? Blommesteyn. Wel neen! voor een' knaap, die uitvlugten zoekt, en de verachting van alle eerlijke kooplieden verdiende. Bergveld. NU, dat maar eens op u zelven toegepast, in het tegenwoordig geval. Ik geloof echter, dat het voor u, misschien voor beide en voor alle uwe betrekkingen zeer wenschelijk zijn zal, dat het gemaakt engagement bij die Trouwbelofte niet bekrachtigd wordt door een huwelijk. En het zou dus best zijn, dat gij van die Dame af kondt komen, zonder dat die zaak verder opzien baarde. Ik voor mij houd het daarvoor, dat gij haar niet alleen bezit, en dat zij hare gunsten ook voor anderen veil heeft. Blommesteyn. Zoudt gij dat meenen, die verv... Bergveld. Bedaar, bedaar: het zal vooral zaak zijn, dat gij in dezen geen' overijlden stap doet. Zeker ben ik althans, dat zij, van tijd tot tijd, van de Heeren zundorf en la vilette bezoeken en vrij ontijdig krijgt; daar ik hare gangen heb laten nagaan, omdat ik, uit hoofde van onze oude kennis, u gaarne behoeden zou voor eene nadere verbindtenis die ik heimelijk duchtte met eene vrouw, die u en uwe familie tot oneer zou strekken... Blommesteyn. Wat zegt gij, zundorf uit | |
[pagina 220]
| |
de Nes, en la vilette van de Geldersche Kaai.... Bergveld. Dezelfde... dezelfde... Blommesteyn. Ik zal het hun weten betaald te zetten. Bergveld. Dien weg moet gij geheel niet in... Zoo het u ernst is, om de verkeering met Madame brittoni af te breken, zijn juist zij de personen, die u misschien daarin van eenigen dienst kunnen zijn... maar ik moet, eer ik iets verder ga, weten, of het u wel wezenlijk ernst is, om u van de slang los te scheuren. Blommesteyn. Waarachtig is het mij ernst. Bergveld. Nu dan wil ik alles voor u doen, wat mogelijk is, en misschien de slechte zaak spoediger voor u tot een zoo goed en zacht einde brengen, als thans waarschijnlijk is, in de hoop, dat het u eens vooral leeren zal, om u voor zulke, ja, ik zal het kind maar bij zijn' regten naam noemen, slordige buitensporigheden te wachten. Blommesteyn. Ik geef mij geheel aan u over als aan een' vriend, die mijn welzijn voor heeft. Bergveld. Zeg mij dan, was het uw voornemen heden avond, de Dame een bezoek te geven? Blommesteyn. Neen! ik ben gisteren avond bij haar geweest, en heb van haar afscheid genomen tot overmorgen... | |
[pagina 221]
| |
Bergveld. Als ik dan nog het een en ander vernomen heb, hoop ik, dezen avond, u te overtuigen, niet alleen van hare ontrouw ten uwen opzigte, maar ook daardoor u in staat te stellen, om op eens de schandelijke banden te verbreken, waarin zij u te lang gevangen heeft gehouden - evenwel onder twee voorwaarden. Blommesteyn. En die zijn? Bergveld. Dat gij dit oogenblik besluit, om volkomen van haar af te zien, en dat gij bij de ontdekking harer ontrouw, u van alle hevige uitspattingen van drift zult onthouden. Het eerste verzekerde hem blommesteyn, en op het laatste gaf hij hem de hand. Bergveld beloofde bij hem tegen den avond terug te zullen zijn, en wist, langs eenen zijdelingschen weg, de dienstmeid, welke in het huis van Madame brittoni woonde, in zooverre in zijne belangen over te halen, dat zij voor een' goeden steekpenning, op een bepaald teeken, hem en blommesteyn dat huis niet alleen in zou laten, maar hun in eene kamer toegang verleenen, welke slechts door een portebrifé met glazen van die van Madame brittoni gescheiden was, voor welke een gordijn hing van dunne stoffe. Even na den donker, haalde Doctor bergveld blommesteyn af. In alles werd volkomen woord gehouden, en aan beide Heeren toegang ver- | |
[pagina 222]
| |
leend, op gezegde kamer. Daar zag blommesteyn tot zijne verwondering en diepe verontwaardiging, hoe de Heer la villette, in eene zeer verliefde gestalte, naast Madame brittoni gezeten was, welke zijne liefkozingen op eene zeer minzame wijze beantwoordde. Onder de gesprekken, die zij beluisterden, zeide la vilette: ‘Zeg mij toch eens opregt, brittoni! hoe staat het met uw huwelijk met blommesteyn, waarvan zoo velen den mond vol hebben? Ik kan daarvan nooit hooren spreken, of ik word door eene hevige jaloezij aangegrepen, dat gij toch zulk een' smakeloozen geldzak boven mij den voorrang zoudt geven...’ ‘Mijn lieve la vilette,’ zeide brittoni, haren arm om zijnen hals slaande, ‘die jaloezij is wel overtollig. Zijt verzekerd, dat, al huwde ik hem, door nood gedrongen, als hij mij langer weigerde, op dezen voet te onderhouden, gij toch de voorkeur...’ Nu kon, nu wilde bergveld, die tot zoo lang blommesteyn, vooral bij de woorden van la vilette hem betreffende, reeds met moeite had tegengehouden, met langer beletten, om zich aan de bedriegster te ontdekken; daar hij, zoodra zij het woord voorkeur over hare lippen had laten gaan, de deur opende en met blommesteyn binnentrad. Onbeschrijfbaar waren de verbazing en ontzetting van het paar gelieven, toen de deur openging, maar beide wa- | |
[pagina 223]
| |
ren nog meer verschrikt, toen zij bespeurden, dat een der binnentredende personen niemand anders was, dan blommesteyn. Madame brittoni gaf een' gil, en scheurde zich uit de armen van la vilette los, die eenige stappen achteruit deed. Blommesteyn volgde den raad van zijnen vriend, en bedwong zooveel mogelijk zijne gramschap, waardoor juist Doctor bergveld gelegenheid vond, om te zeggen: ‘Gij begrijpt beide, dat 'er geen ontkennen valt aan dit tooneel, daar wij reeds vooraf oog- en oorgetuigen geweest zijn, in het vertrek hier naast, van het tusschen u gebeurde en gesprokenen. Ik verzoek alleen den Heer la vilette, dat hij, ter vermijding van noodelooze onaangenaamheden, tusschen hem en den Heer blommesteyn, wiens regtvaardigen toorn hij heeft opgewekt, hoe eer zoo beter, dit vertrek en het huis zal verlaten, wanneer wij over zullen gaan, om de zaak met Madame brittoni af te doen.’ Eenige weinige oogenblikken stond la vilette in beraad, nam echter zijnen degen, dien hij in een' hoek had nedergezet, onder zijnen arm, en vertrok zonder een woord te spreken, dan alleen in 't voorbijgaan tegen Madame brittoni, jusqu'a revoir, jusqu'a revoir, Madame! Na het vertrek van la vilette wendde zich blommesteyn tot Madame brittoni, en haar op eene forsche wijze aangrijpende, zeide hij: ‘Valsch wijf, boos schepsel! nu ik u dus be- | |
[pagina 224]
| |
trapt heb, zijn alle verbindtenissen tusschen u en mij te niet en ik laat u aan uw lot over, bedriegster!..’ Madame brittoni, welke, als eene looze en onbeschaamde feeks, zich nu hersteld had van den eersten schrik, beantwoordde die bedreiging lagchende: ‘Ha! ha! Mijnheer blommesteyn, denkt gij dat de zaken tusschen ons zoo staan? Ik geloof niet, dat alle betrekkingen tusschen u en mij, door dit beuzelachtig voorvalletje, zoo geheel nog te niet zijn. U is waarschijnlijk de schriftelijke Trouwbelofte vergeten, die 'er tusschen ons bestaat, en op welker vervulling ik u, nu gij die zaak zoo opneemt, bij den regter dwingen zal. ‘Mejuffrouw brittoni!’ vatte nu Doctor bergveld het woord. ‘Ik zou u raden, om deze zaak niet verder te drijven, daar gij reeds bij Schepenen, en voor alle Hoven, uwe Trouwbelofte voor nul en van onwaarde zult verklaard zien, daar geene ongeoorloofde beloften in regten van eenige kracht zijn, gelijk eene is, die blijkt aangegaan te zijn, tusschen een' dadelijk nog getrouwd man met eene ongetrouwde vrouw; en om u daarvan ten stelligste te overtuigen, heb ik van den Regtsgeleerde N..., in geheel Amsterdam voor een der kundigste en eerlijkste mannen in zijn vak gehouden, dit advies doen inwinnen, waaruit het u middagklaar blijken zal, dat, volgens alle gronden van regt en in der tijd geslagen vonnissen, zoo- | |
[pagina 225]
| |
danige pogingen tot niets anders zullen kunnen strekken, zoo gij al een' Advokaat mogt krijgen, die u in eene zoo eenvoudige zaak zou willen bedienen, dan om u zelve voor het publiek ten toon te stellen, waardoor gij waarschijnlijk toch u zelve den grootsten ondienst doen zoudt.’ [Nadat zij het advies had ingezien, ging bergveld onmiddellijk voort.] ‘Gij hebt het vast besluit gehoord van mijnen vriend blommesteyn, en het kan u niet onbekend zijn, dat hij niet ligt van eens genomen besluiten afstapt. Mij komt het dus meest geraden voor, dat wij deze zaak geheel smoren, dat geschieden zal en zelfs tot uw voordeel, indien gij de door blommesteyn geteekende Trouwbelofte oogenblikkelijk hem ter hand stelt, en, in dat geval alleen, beloof ik u, bij mijnen vriend te zullen bewerken, dat gij nog voor een half jaar die somme van hem ontvangt, welke gij gewoon waart te krijgen... Uwe weigering zal ons genoeg zijn, om oogenblikkelijk te vertrekken, en u in het bezit te laten van een niets waardig papier...’ Nadat Madame brittoni het advies van den Regtsgeleerde nog eens gelezen, en eenige oogenblikken in gepeins neêrgezeten had, rees zij op, ging naar haar kabinet, en haalde de Trouwbelofte voor het licht. Zij gaf daarop dezelve met eene bevende hand aan blommesteyn terug; zeggende: ‘Ziedaar, Mijnheer! een pa- | |
[pagina 226]
| |
pier terug, dat de wet dan krachteloos maakt. Voor het overige beveel ik mij in uwe genade, daar ik anders niet in staat ben, om, van hier opbrekende, mij elders neder te zetten.’ ‘Geef mij papier, pen en inkt,’ zeide blommesteyn, terwijl hij de Trouwbelofte bij zich stak; ‘en ik zal, hetgeen mijn vriend bergveld u beloofd heeft, gestand doen.’ Hij schreef hierop eene kwitantie op zijn' kassier, en wierp haar dezelve toe met de woorden: ‘Daar verachtelijk wijf, dat is uw uitzet.’ - ‘Laten wij nu gaan,’ vervolgde hij tegen bergveld - en zoodra als zij op straat gekomen Waren, kon bergveld niet nalaten, hem toe te voegen: ‘Het oude zeggen, dat wij bij vader cats vinden, is toch waarachtig: Dat Venus bindt dat scheidt de knuppel.’ |
|