| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Had een ongunstig noodlot het oogmerk van blommesteyn, om zich aan het meisje zijner keuze, het bevallig antje wynstok, te verbinden, verijdeld; nu zegende de gunstige fortuin met ongemeenen spoed, zijne echtvereeniging met Mevrouw de Weduwe beelaarts, en naauwelijks waren de maanden vervuld, die de verstandige Huwelijkswet tot de quarantaine van het Weduwschap bepaalt, of de heugelijke dag des Bruigomschaps van blommesteyn met de Weduwe beelaarts was daar, en werd gevierd, op eene wijze, als een' Amsterdamsch' jongman van fatsoen, welke door dit huwelijk met de weduwe van eenen Rotterdammer planter op Buitenzorg Heer zou worden, voegde.
De jonge Juffrouw beelaarts, die jaloersch van hare moeder over dit Huwelijk was en bleef, had zich in het bijzijn van een' zeer gedienstigen aanbrenger of aanbrengster laten ontvallen, dat zij nog minder tegen dat huwelijk
| |
| |
van hare Mama hebben zou, als het verschil van jaren met die van haar' toekomende Papa, niet zoo groot was. Dit was aan blommesteyn, staande de eerste week van zijn Bruigomschap overgebriefd. Geenszins met oogmerk, om van het huwelijk af te zien, maar alleen ter voldoening zijner weetgierigheid, verzocht hij Ds. vleertman, dat deze hem eens eene authentieke kopij van de Doopcedel waaruit de geboortedag van zijne toekomende huisvrouw op te maken was, geven zou. Ds. vleertman, die wegens de misleiding van Mevrouw beelaarts kennis droeg, zocht zich hiervan af te maken, door te zeggen: ‘IJdele nieuwsgierigheid, ijdele nieuwsgierigheid, Mijnheer blommesteyn, zou dat zooveel tot uw genoegen toebrengen?...’ ‘Dat is mijn zaak’ antwoordde blommesteyn: ‘als gij ze mij niet verkiest te geven, dan zal ik haar met een' brief aan het Eerwaardig Consistorie zelf verzoeken.’ ‘Nu, nu,’ zeide Ds. vleertman, ‘ik zal haar u wel bezorgen. Het heeft immers zulk eene groote haast niet.’ Blommesteyn gaf te verstaan, dat hij die liever dien dag dan den volgenden had. Nu hield Ds. vleertman af, en zeide hem, 't verlangde den volgenden dag te zullen laten weten... ‘Neen! neen! Domine!’ zeide blommesteyn: ‘geene geestelijke loopjes... ik moet de stukken in handen hebben....’
Met huivering zond deze blommesteyn den volgenden dag de doopcedel van de aangebe- | |
| |
dene Weduwe, waaruit blommesteyn, met niet minder verwondering dan verontwaardiging zag, dat zij reeds haar vijf-en-veertigste jaar bereikt had: ja, hij barstte in deze alleenspraak uit: ‘Waarachtig zij is maar ruim vijf jaar jonger als mijne eigen moeder; maar het is nu te ver gekomen, om aan terugkeeren te denken...’ en dus ging het huwelijk, ondanks deze ontdekking, door, schoon daardoor de waarheidsliefde van de Bruid bij den Bruidegom niet rees; maar hij beschouwde het uit het regte oogpunt, dat zij grooter liefde voor zijn persoon gehad had, dan voor de waarheid zelve: waarom hij het dan maar best oordeelde, haar deze fout, als van eene eenigzins dubbelzinnige natuur, stilzwijgende, te vergeven.
Reeds had Blommesteyn zooveel van de Westindische wereld leeren kennen, dat daar vooral vroegtijdige en plotselinge stersgevallen alles behalve zeldzaamheden waren. Eene wijze voorzigtigheid, met eene behoorlijke mate van eigenbelang gepaard, had reeds den tweeden dag na het huwelijk, toen zijne teedere gade nog alleen van de rozen der huwelijkslente dweepte, haar geluk eenigzins vergald, daar haar jeugdige man blommesteyn, die het volmaakte tegenbeeld van het geraamte des doods scheen, haar, uit hoofde, dat een van beide toch iets menschelijks zou kunnen overkomen, aandreef tot het maken van zoodanige schikkingen, als beider
| |
| |
liefde en belang hun zouden voorschrijven in het bepalen van eenen uitersten wil. Toen Mevrouw blommesteyn bemerkte, dat het haren jongen man regt ernst op dat stuk was, daar zij zooveel reeds van zijn karakter kende, dat hij door geen openlijken tegenstand van zijn besluit was afte brengen, achtte zij best, ter vermijding van een zoo vroegtijdig huisgeschil, zich aan zijn niet onredelijk verlangen te onderwerpen. Blommesteyn, die reeds ten volle overreed was van het zoo walgelijke als ongepaste van zijn zoo ontzettend in de jaren der partijen verschillend huwelijk, oordeelde zich deswegens niet anders, dan door de hoop, om bij eene waarschijnlijk vroegere aflijvigheid, zelfs ten koste van hare voorkinderen, door beelaarts verwekt, zich volkomen schadeloos te stellen. Hij vertrok dus, met de bewilliging zijner korts gehuwde Echtgenoot, naar Paramaribo, en liet zich door den Predikant vleertman onderrigten, welken hij voor den knapsten en doorslependsten van de Notarissen te Paramaribo hield... ‘Ik dacht dat gij mij naar den eerlijksten zoudt gevraagd hehben,’ zeide deze ‘dan zoude ik u hebben moeten zeggen, dat ik 'er geen ken, die eerlijk is; maar wel, dat gij onder de oneerlijken niet kunt mistasten. Gij begrijpt, al de eerlijke blijven in het Vaderland... De minst bekwame zal u een testament maken, waardoor gij ten minste twin- | |
| |
tig jaren met de kinderen van uwe eerlang te overlijdene vrouw, kunt pleiten, terwijl gij in het vol bezit en beheer van uwe Plantagie blijft.’ ‘Gij maakt het nu wat al te bont, Dominé!’ zeide blommesteyn. ‘'t Is wel waar, en ik wil 'er wel bij u voor uitkomen, dat ik mij ter degen voor dat groot dozijn jaren, dat mijne vrouw mij bedrogen heeft, schadeloos moet stellen, dat is niet meer als regt; maar als zij eens komt te vallen, moet ik ook met hare kinderen zoo spoedig mogelijk op eenen effenen boôm zijn.’ ‘Gij praat 'er net in denzelfden smaak over,’ antwoordde Dominé, ‘als ik 'er over gedacht en ook meê gehandeld heb. Ik deed ook zoo een ongelijk huwelijk, als gij (ja het scheelde nog een jaar of drie meer) toen ik, als een kale rot, uit het vaderland kwam. Als ik in mijne opgeruimde luim onder de Heeren Planters van dien tijd zat, en wij zoo eens over onze vrouwtjes spraken, noemde ik haar altijd mijn oud testament met gouden sloten.... maar ik had ook gezorgd, dat als het oude testament uit zijn' segrijnen band kwam te vallen, ik dan meester bleef van de gouden sloten, gelijk mij dat dan ook boven alle verwachting gelukt is. Na een half dozijn jaren stierf mijne vrouw....’ Hier zag blommesteyn eenigzins donker en kon zich niet onthouden van te zeggen: ‘Dat was toch nog al vrij lang, Dominé!’ ‘Loopt het,’ was diens antwoord, ‘met u korter, ik heb 'er voor mij niets tegen.’
| |
| |
Na het gesprek nog eene wül op denzelfden toon te hebben voortgezet, waarin niet een enkel edel gevoelen doorblonk, begaf zich blommesteyn naar den Notaris van megen, omdat hij toch volgens Ds. vleertman, de gevatste van allen was, gaf denzelven opening van alles; en den volgenden dag kwam hij met dezen op zijne Plantagie Buitenzorg terug. De jonge Mevrouw blommesteyn was zoo geweldig ontroerd, onder het voorlezen van den uitersten wil, waarin zoo duidelijk en dikwerf, althans zoo het haar toescheen, de waarschijnlijkheid van hare verhuizing uit de wereld vóór blommesteyn doorstraalde, dat zij, alleen uit de groote genegenheid voor blommesteyn, niet wilde opmerken, dat die snaar wat al te dikwijls geroerd werd: hier kwam nog bij, dat zij innerlijk was overtuigd, dat zij waarlijk al heel vele schreden blommesteyn op het pad des levens vooruit was; waarvan zij waande, blommesteyn nog volkomen onkundig te zijn. Om evenwel haar fatsoen ten volle te houden, merkte zij aan, dat het testament haar over het geheel wel beviel, want zij wilde op geene kleinigheden zien; alleen had zij wel gewenscht, dat 'er wat meer zorg gedragen was voor de kinderen in haar tegenwoordig huwelijk bij haren blommesteyn te verwekken, indien zij het ongeluk had, als weduwe, na dit tweede huwelijk daarmeê te blijven zitten.
| |
| |
‘Die voorzorg,’ zeide de Notaris, ‘is bijlang na niet overtollig, Mevrouw! Oude lieden moeten, en jonge lieden kunnen sterven.’ Schoon die vergelijking van oud en jong Mevrouw blommesteyn geheel niet beviel, liet zij dezelve als ongemerkt voorbijslippen; en blommesteyn, schoon voor zich oordeelende, dat die geheele periode kon worden weggelaten, bewaarde ook een verstandig stilzwijgen, dezelve geheel niet zonder grond zoo overtollig aanmerkende, als of men een dood paard aan een' boom bond.
Blommesteyn viel zijne ouders niet lastig met het schrijven van vele brieven, en ook vader blommesteyn schreef hem zelden andere brieven, dan die over de negotie liepen. Al het overige handelde zelfs deze gewoonlijk in een zeer kort postscriptum af. Zoo had hij hem, bij voorbeeld, het huwelijk van magdalena met den Heer van dalen berigt, als ook den dood van oom van dyk, en dat zijn broeder fredericus christophorus Proponent was geworden, en onder op het twaalftal te Rakanje stond. Niettegenstaande deze zeer beknopte koopmans-korrespondentie, waarbij eens vooral geene tijding voor goede tijding gehouden werd, had blommesteyn het toch meer of min pligtmatig geoordeeld, om, schoon hij meerderjarig was, aan zijn ouders eenigzins an lers dan in een portscriptum, berigt van zijn huwelijk met de
| |
| |
Weduwe beelaarts te doen, te meer daar hetzelve zoodanig met zijne fortuin in verband stond, dat deze partij vader blommesteyn waarschijnlijk, even als hij, voor eene zeer gesundeerde speculatie houden zou: ja blommesteyn was zeer nieuwsgierig, om te vernemen, welke deszelfs gedachten over dezen zijnen stap wezen zouden, en ruim zeven maanden, nadat zijn huwelijk gesloten was, zag hij aan dezelve voldaan, maar op eene geheel andere wijze, dan hij zich had voorgesteld. De brief was niet door vader blommesteyn geschreven, het opschrift had hem reeds de hand van den kantoorbediende toegeschenen; de brief zelve was door zijne moeder zeer gebrekkelijk geschreven, op order van vader blommesteyn, die, na een' hevigen aanval van zijne gewone jichtkwaal, niet, naar gewoonte, daarvan weder met nieuwe frischheid bekomen was; maar daaruit eene verzwakking had gehouden, welke waarschijnlijk in eene uitleving eindigen zou.
De Brief behelsde, dat hij geschreven werd, geheel buiten weten van van dalen, want dat het den eersten kantoorbediende op hals en keel verboden was, 'er tegen eene levendige ziel van te kikken, dat 'er een brief aan den Heer johannes afging, schoon hij van den inhoud niet wist: maar dat hij het opschrift op den brief zou zetten, omdat vader vreesde dat die anders niet te regt zou komen. Hierop volgde dan eene, soort van
| |
| |
heilwensch over zijn huwelijk, waarbij zijne moeder te kennen gaf, dat alles wel was, maar dat zij liever zou gezien hebben (hij mogt dan nu mondig wezen, zoo veel hij wilde) dat hij eerst zijne ouders, al was het maar welstaans halve geweest, om permissie gevraagd had: maar dat was nu zoo. Hierna kwam eene beknopte, maar toch genoegzaam klare beschrijving van de zware ongesteldheid van vader blommesteyn, en eindelijk het belangrijkste, dat deze, namelijk vurig naar de te huiskomst van zijn' zoon johannes verlangde; omdat hij hem gaarne nog eens voor zijn' dood zou zien; bovenal, omdat hij hem zoo gaarne op zijn kantoor terug zou hebben, daar zich van dalen zoo ellendig vergaloppeerde in de nieuwe negotie, die uit Engeland en Frankrijk naar Holland was overgewaaid, en, zoo als hij misschien ook wel weten zou, onder den naam van Actiehandel bekend stond. Vader blommesteyn maakte zich doodelijk ongerust, dat van dalen, dien hij, in het klein, als een grof speler had leeren kennen, zich daar aan niet alleen zou vergapen, dat erg genoeg was, op zich zelve, maar, als hij het hoofd te avond of morgen kwam neër te leggen, het kantoor van de blommesteyns daarin betrekken zou, en dan zou het slot nog voor zijne vrouw kunnen zijn, oud en arm, ja zoo, dat 'er ter laatster dood geen penning zou overschieten.
| |
| |
Schoon dit zeer duister geschreven was, zoo in letters als schrijfstijl, liet zich alles bij de tweede lezing zoo klaar door blommesteym begrijpen, dat hij zich over den inhoud zeer ongerust maakte, en zeer hartelijk de herstelling van zijnen vader wenschte.
'Er was reeds van den Windhandel, die zoovele hoofden in Europa, zoo in Engeland, Frankrijk als Holland, op hol hielp, het een en ander stukswijze naar de Kolonie van Suriname overgewaaid, maar het had 'er geen' bijzonderen indruk nagelaten, dewijl het geen daar, wegens de ontwerpen omtrent het graven van vaarteen in Amerika, en andere plannen, ter bevordering van den koophandel in die streken, bekend geraakt was, voor niets anders gehouden werd dan belagchelijke luchtkasteelen van alle wezenlijkheid ontbloot, en die de verachting verdienden van elk verstandig koopman in Europa en van de geheele Beurs van Amsterdam.
Nadat blommesteyn den brief van zijne moeder gelezen had, hield hij zich overtuigd, dat toch die Windnegotie van Holland meer opgang gemaakt had, dan men zich in de West had kunnen voorstellen. Gaarne ook geloofde hij, dat zijn zwager van dalen, dien hij geheel geene achting toedroeg, dwaas genoeg zou wezen, om in zulk een' handel alles op het spel te zetten, en hij wenschte daarom ten hartelijkste, aan het verlangen van zijnen vader te kun- | |
| |
nen voldoen, waardoor hij misschien nog veel kwaad zou helpen keeren.
Blommesteyns verlangen vermeerderde nog aanmerkelijk, daar hij, een' dag te Paramaribo door brengende, in het koffijhuis, de, gelijktijdig met zijnen brief, uit Amsterdam overgezonden Hollandsche Nieuwspapieren, en dezelve vervuld vond met allerhande aankondigingen en berigten, betrekkelijk den zoogenaamden Actiehandel. 'Er werd over deze zoo bijzondere zaak veel in het wilde gesproken, tot dat een deftig Heer, een oude planter, die nu in Paramaribo stil leefde, verklaarde, dat hij van zijn' broeder uit Amsterdam, die daar, zoo als al de Heeren wisten, voor een pilaar van de Beurs gehouden werd, een eenigzins breedvoerig berigt wegens de geheele zaakontvangen had, hetwelk hij, als 'er wat stilte was, den Heeren wel zou willen vobrlezen, en waaruit zij 'er een beter denkbeeld van zouden kunnen maken, dan uit honderderlei losse gissingen en wilde praatjes. Ieder betuigde om het zeerste zijn verlangen, en nu kwam die brief voor den dag, van dezen inhoud:
Waarde Broeder!
‘Bij uwen laatsten van.... betuigde UE. mij uw verlangen, om eens duidelijk onderrigt te worden, omtrent het spel, dat tegenwoordig, in deze stad, een zoo verbazend gewoel ver- | |
| |
oorzaakt, en waarvan eenige onnaauwkeurige narigten in de West verspreid schijnen. Ik wil gaarne beproeven, om UE. 'er een zoo klaar denkbeeld van te geven, als ik 'er zelf van heb, en meer zal UE. ook van mij niet vorderen. - UE. moet dan weten, dat zekere john law, een geboren Schot, eigenlijk de oorzaak is geweest van dezen verderfelijken handel. Nadat hij vruchteiooze pogingen gedaan had, om zijne projecten, strekkende om Engelands geldmiddelen te stijven, waarmede hij de Engelsche Grooten lastig viel, ingang te doen vinden, had hij het ongeluk, om in een tweegevecht zijne partij over hoop te stooten, waardoor hij zich genoodzaakt zag, om de vlugt te nemen, en het Engelsch Rijk te verlaten. Nadat hij verscheiden jaren had rondgezworven, meestal van de kaart en den dobbelsteen levende, kwam hij in Holland, en zette zich hier te Amsterdam neder. Het schijnt ook, dat hij daar, vrij wat geld door de Loterij gewonnen heeft; maar schoon hij zijn hoofd in zijn Vaderland, met zijne groote finantieie projecten gestooten had, dit schrikte hem niet af, om dit mede bij de Hollandsche regering te wagen. Hij begaf zich dus naar den Haag; maar de Staten van Holland, met den voorzigtigen Raadpensionaris heynsius aan het hoofd, waren te wijs, om eenigzins aan de taal van dien Vreemdeling, hoe schoonklinkende
| |
| |
ook, het oor te leenen, en law moest, schoon tot zijne overgroote spijt, vertrekken, doch waarheen kon hij dit beter doen, dan naar Frankrijk, dat door de oorlogen, door lodewyk den XIV. gevoerd, als onder de schulden begraten lag. Immers, men zegt, dat de schuld van Frankrijk niet minder beliep, dan vijsen twintig Millioenen livres. Een finantiele toovenaar, als law, was dan bij den Hertog van Orleans, met de opvoeding van lodewyk den XV. belast, zeer welkom. Law droeg genoegzame kennis van alles, wat het bestuur van de Engelsche Bank en de Oostindische Maatschappij betrof. Hij wist den Regent van Frankrijk duidelijk onder het oog te brengen, welke voordeelen de Kroon van Groot-Brittanje van de Engelsche Bank, door het doen van Geldleeningen, trok, welke anders onmogelijk door dezelve zoo snel zonden te verkrijgen geweest zijn, en wist hem tot het oprigten van eene Bank in Frankrijk, op den naam des Konings, te bewegen. Dit geschiedde, ouder het opzigt en bestuur van law, waartoe hij een aantal jaren Octrooi kreeg. 'Er werden Inschrijvingen geopend, waarin natuurlijk de Koning, de Regenten, en andere Grooten van Frankrijk voor gingen. Dit ontwerp had zulk een' verbazenden opgang, dat men reeds voor het einde des vorigen jaats, voor meer dan zes honderd en veertig Millioenen Livres aan
| |
| |
Handschriften had uitgegeven. De Inschrijvingen daarop herhaald zijnde, beliep de hoofdsom der Handschriften, die als gangbaar geld door Frankrijk loop zouden hebben, niet minder dan duizend Millioenen Livres, eene somme, oneindig verre al het gemunte geld in Frankrijk te boven gaande.
‘Naauwelijks had de vernustige law, door die Bank, het krediet van den Koning hersteld, of hij rigtte eene Maatschappij van Koophandel op, onder den naam van die van Missisippi. Dezelve zou haren handel drijven op Louisiana, welke Noord - Amerikaansche Volkplanting door de rivier van dien naam doorsneden wordt. Vooraf had hij een gerucht weten in omloop te brengen, dat alle de deelnemers aan dien handel wiskunstig rijk moesten worden. Bij twee inschrijvingen beliep de hoofdsom dier Maatschappij honderd Millioenen Livres, en de uitgegeveue Actiën rezen van honderd tot honderd-en-twintig ten honderd. Dit alles zoo wel slagende, werden 'er nog vijf-en-twintig Millioenen Livres aan Actiën, let wel, tegen honderd en tien ten honderd, afgegeven; maar ook deze stegen weldra tot twee honderd pCt. Van die drift oordeelde het Fransche Bestuur zijn voordeel te moeten trekken, en deed ten dien einde bekend maken, dat 'er in die Maatschappij vijfen-twintig Millioenen Livres in Bankbriefjes
| |
| |
zouden worden aangenomen; en deze maatregel deed de Actiën van twee honderd tot vijf honderd zestig pCt. stijgen. Nu deed de Maatschappij, van het verkregen krediet gebruik makende, den voorslag, van eene Leening van vijftig Millioenen Livres aan de kroon, wordende daartoe vijf-en-twintig Millioenen Livres aan Actiën uitgegeven, tegen twee honderd pCt. elke Actie. Deze Actiën waren niet alleen spoedig aan den man; maar zij steigerden welras tot twaalf honderd. Dit gaf weder gelegenheid tot eene nieuwe Inschrijving van vijftig Millioenen Livres aan Actiën, wordende ieder Actie tegen duizend Livres uitgedeeld. In weinige uren was deze geheele Inschrijving vol, - kortom, in drie weken tijds nog drie soortgelijken, zoo dat de Actiën, in het begin van het vorige jaar, en in het begin van dit gedenkwaardig jaar 1720, tot twee duizend Livres rezen. - Deze verbazende rijzing deed deze Actiën het voorwerp van algemeene speculatie worden; ja, tot dienstboden en handwerkslieden toe, speculeerden in dezelve, en vele hunner wonnen aanzienlijke schatten met dezelve. Dit lokaas, om spoedig en gemakkelijk rijk te worden, blonk ook den Engelschen bekoorlijk in het oog, niettegenstaande de Missisippi Maatschappij in Frankrijk reeds de bodem is ingeslagen, tot bederf van duizende ingezetenen; daar de Regent, door het listig ontwerp van law, vijftien
| |
| |
honderd MillioenenStaatsschulden op het Fransche volk hebbende overgedragen, in eens de betaling in Bankbriefjes en Actiën verbood; hetwelk natuurlijk ten gevolge had, dat deze alle waarde verloren. Maar de Engelsche Zuidzee- Maatschappij, in navolging van de Handel-Maatschappij van Missisippi opgerigt, welker hoofdsom bestaat uit alle de schulden van Engelands Zeemagt, over de negen honderd duizend ponden sterlings beloopende, en waarvan men zes ten honderd Intrest beloost, is nog in vollen gang; ja de prijs van de Zuidzee Actiën is reeds boven duizend ten honderd gestegen.
‘Gij zult gemakkelijk begrijpen, lieve Broeder! dat wij, volgzame Hollanders, en die, als 'er wat te halen is, 'er niet lui bij zijn, ook al spoedig in de weer zijn geraakt, om diergelijk een' handel te drijven, schoon onze goede Regering zich niet met dien bobbelhandel bemoeit, en 'er geen partij, ten nadeele van 's Lands ingezetenen, van trekken wil. Maar anders is hier alles in de weer, uitgezonderd evenwel eenige degelijke Kooplieden, die met bitter leedwezen zien, hoe de wezenlijke Koophandel, bij deze windnegotie, bij deze papierkraam, althans voor eene poos, lijdt. - Overal worden 'er Maatschappijen van Assurantie, van Beleening en Koophandel, opgerigt, te Middelburg, te Rotterdam, te Gouda, te Hoorn, te Enkhuizen, ja bijna in alle
| |
| |
de Steden van Noord-Holland, tot Medenblik toe.
‘Zoo ver had ik geschreven, en ik krijg berigt, dat 'er ook nog eene nieuwe Maatschappij, te Utrecht, wordt opgerigt - en waarlijk, ik kan UE. 'er bij melden, dat 'er, en NB. met toestemming van de Staten van Utrecht, daar eene Maatschappij van Koophandel en Assurantie is, die tevens het regt gekregen heeft, tot het aanleggen van eene Wisselbank en het houden van Loterijen.... Het plan van deze Maatschappij is, om eene vaart te laten graven, van de stad Utrecht tot in de Eem, zullende die stroom zooveel verdiept worden, dat men door de Eem en en die vaart, met groote vol geladen zeeschepen, tot aan de haven van Utrecht voor de stad zal kunnen komen. Ik voeg hier bij eene gedrukte kaart van dat ontwerp, of 'er misschien in de West ook zulke menschen gevonden werden, die, hun geld moede, hetzelve in deze dolle onderneming zouden willen beleggen, waarin zij echter maar met de overige gelijk staat’
Hier staakte die Heer zijne voorlezing, dewijl het overige van dien brief over familiezaken liep. Allen bedankten hem zeer voor deze gulhartige mededeeling, die hun een vrij duidelijk begrip van deze windnegotie gaf. - Blommesteyn had bijzonder scherp geluisterd, omdat
| |
| |
hij vreesde, dat zijne familie 'er te veel meê mogt te stellen hebben, en zijne ongerustheid nam in die mate toe, dat hij vastelijk besloot, om, het kostte wat het kostte, naar Holland, bij de eerste gelegenheid, over te steken, opdat hij, indien hij te laat kwam, om het kwaad geheel te voorkomen, nog redden mogt, wat 'er redbaar was.
|
|