Het leven van Johannes Wouter Blommesteyn
(1816)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Het leven van Johannes Wouter Blommesteyn.Eerste hoofdstuk.Na zoovele oorlogen, zag nu eindelijk de Nederlandsche Staat, even in den aanvang der achttiende eeuw, de zon des vredes opdagen, om, bijna eene halve eeuw, deszelfs gezigteinder niet te verlaten; en zij, die dit zonderling rustig tijdperk beleefden, bragten hunne dagen door in een bijna aanhoudend genot van binnenlandsche rust, zonder dat althans de akelige tooneelen des oorlogs zich nader dan op hunne grenzen lieten zien. - Het was even voor het begin van dit tijdvak van rust en kalmte, dat binnen Amsterdam geboren werd johannes wouter blommesteyn. Hij werd johannes (wat ook zijn oom, die Latijn en Grieksch geleerd had, 'er tegzn inbragt) en niet joannes | |
[pagina 2]
| |
genoemd, omdat zijn grootvader zaliger van 's vaders zijde johannes geschreven had. Gaarne had die ook gezien, dat de naam van wouter in gualtherus veranderd werd, als beter bij die van joannes passende: maar wouter woutersen stond boven aan den Stamboom van blommesteyn en dus was ook deze naam heilig: en wat verder tegen den toenaam van blommesteyn, die, naar het oordeel van neef van dyk, een zeer groot taalzifter van het Nederduitsch in die dagen en lid van het genootschap Nil Volentibus Arduum en andere diergelijke gezelschappen, met reden werd ingebragt, als hinderlijk voor het oog en oor, waarom hij alleen de m met eene e verwisseld wilde hebben en de letter y door i vervangen; vader blommesteyn beweerde uit den naam van Goudsblomstraat, als zijnde het zuiver Amsterdamsch dialekt, dat het blommesteyn moest wezen en niet bloemestein, en daar hij vond dat de y een veel deftiger figuur maakt, dan de i op zichzelve, besloot hij dus, dat de geslachtnaam blommesteyn blijven zou, zoo als die sedert de helft der vorige eeuw aangenomen was; want (dit was eene zeer gewigtige bedenking) alle de erfmakingen, die in het vervolg aan johannes wouter blommesteyn mogten gemaakt worden, zouden met moeite, op joannes gualtherus bloemestein kunnen afdalen. De gesprekken, over dit gewigtig onderwerp, | |
[pagina 3]
| |
vielen voor in de zijkamer van het huis, waarin de hoofdpersoon dezer geschiedenis het daglicht zag, en liepen dus geheel de kraamvrouw mis, die zich waarschijnlijk naar de denkbeelden van oom en neef zou geschikt hebben, niet om eenige taalkundige redenen, maar alleen omdat zij van een uitstekend veranderlijk humeur en ook zeer op het nieuwere gesteld was, alleen om dat het nieuw was. Weinige dagen na de geboorte van johannes, en wel den eersten zondag, reed, in eene fraaije koets, met heerlijk opgeschikte paarden, vader blommesteyn, met de moeije van moeders zijde van onzen zuigeling, de weduwe van den Heere van meckelenburg, naar de Westerkerk; waar dan ook, bij gelegenheid van den doop, den wil des vaders met den naam van johannes wouter bekrachtigd werd; en dus, schoon de naam niets tot de persoonlijke waarde of onwaarde afdoet, zullen wij hem met dien eenigzins wijdluftigen naam zien pronken. Maar die naam zelf droeg kenteekenen van zijne eeuw, of liever van den voortgang der afwijking van de voorvaderlijke eenvoudigheid, bij den Nederlandschen burgerastand, die reeds in de vorige eeuw een' aanvang had genomen. Men had zeer wijsselijk de namen van jan dirksen, dirk jansen en jan dirksen, zoo als, in het begin van de zeventiende eeuw, bij den burgerstand gewoon was van geslacht tot geslacht over en weder voort te | |
[pagina 4]
| |
gaan, en waaruit, bij de meerdere uitbreiding van geslachten, zwarigheden en duisternissen van belang ontstonden, met toenamen verwisseld, welke genoegzame onderscheiding daarstelden; - maar allengkens ging men verder en vond men iets fraais in eenen grooten langen naam, en men verbeeldde zich, dat dit een zeker adelijk voorkomen, en grooter achtbaarheid aan den persoon, met dien naam bestempeld, bijzette. - Pieter kies, cornelis hooft, klaas stuiver, enz., klonken veel te eenvoudig en te platGa naar voetnoot(*); al hadden Staatslieden die simpele namen gedragen, en al stonden die met gouden inkt in 's lands historie geboekstaafd. Schoon men hier geheel johannes wouter blommesteyn de schuld niet moet geven van zijnen eenigzins zwierigen naam, en dezelve geenen onmiddellijken invloed op zijn verstand of hart nog kon uitoefenen, kenschetst echter de- | |
[pagina 5]
| |
zelve, eene der zwakheden van het tijdperk, waarin hij het levenslicht aanschouwde; en hoe zijne lieve voorouders en ouders deelden in den beuzelgeest, die toen heerschte. - Men duide dit niet alzoo, als of de beuzelarij onder onze natie in dezelfde evenredigheid ware toegenomen, als de lengte der namen; dit zou voor het thans levende geslacht eene zeer onaangename gevolgtrekking kunnen worden: immers thans is het niet vreemd, dat men een burgermeisje (dit is naar mijne bedoeling, eene dochter van een' man, die door den koophandel of fabrieken een eerlijk bedrijf uitoefent en een nuttig lid der werkzaame burgermaatschappij uitmaakt, want zoogenaamde grooten en hooge of lage ambtenaars vallen geheel buiten mijn bestek), ten minste drie, zoo niet vier voornamen geeft; anna's catharina's sophia's; of wilhelmina's ludovica's christina's henrietta's zijn, bij burgerlieden geene zeldzaamheden, - ook mij is wel gebleken, dat die meisjes ouder geworden, en op haar vijftiende jaar eenigzins letters kunnende maken, alleen a.c.s. of w.l.c.h. teekenden, en dat zij alleen annekaatje en vikekrisje genoemd werden met achterlating der overige namen, maar niet, dat zij, zonder andere aanbevelingen, door de jongelingen van deze eeuw, welke dikwerf ook onder lange namen zuchten, boven die, welke naatje of kaatje of krisje genoemd waren, worden aangezocht; | |
[pagina 6]
| |
zoo 'er namelijk, verstand, - en geld! - ontbreken. Maar, keeren wij geheel terug tot onzen jongen johannes wouter blommesteyn, die, als een onnoozele en onschuldige zuigeling, aan zijne moeder, nadat zijn vader met hem uit de kerk te rug gekomen was, in zijn keurlijk uitstekend doopgewaad, nog eens vertoond werd. - De kraamvrouw, welke juist geen' zeer diepen indruk had, van de ware bedoeling der plegtigheid, die haar kind had ondergaan, beschouwde met verrukking de fraaije kanten, met welke het doopkleed omboord was, en vroeg, of misschien mevrouw B.... of juffrouw C...., te kerk geweest waren, en haar hoofd nederleggende, zeide zij: ‘Nu dan zullen die gezien hebben, dat de familie van blommensteyn wel tegen haar op kan.’ - Moei mecklenburg verzekerde haar, dat mevrouw B.... zeer spijtig gezien had, en juffrouw C...., achter haar' waaijer haar iets met een' jaloerschen grimlach had ingefluisterd. ‘Dat doet mij goed, regt goed,’ zeide juffrouw blommesteyn, ‘ik wenschte dat ik 'er bij geweest was. 't Is regt jammer, dat het de mode niet is, dat de moeders zelve de kinderen ten doop houden, dan had ik dat genoegen zelf kunnen hebben.... nu al met 'er tijd.’ Hierop verhief johannes, met eenigen nadruk, zijne stem, en juffrouw moeder legde hem nu aan de borst, waarop hij, uit hoofde van | |
[pagina 7]
| |
zijnen eersten kerkgang, met ongewone gretigheid aanviel. Dit verwekte moeder blommesteyn zoodanig eene buitengewone pijn, daar het juist met dit geheele werk, als voor de eerste maal, niet vlug ging, dat zij verklaarde buiten staat te zijn, om zulke smarten uit te staan, en dat 'er naar eene minne moest worden rondgezien, of jantje zou tot den pappot veroordeeld worden. Wij zullen onzen jongen blommesteyn in de kraamkamer bij zijne moeder en bij de minne, welke weldra den natuurlijken dienst der moeder verving, laten en iets ten aanzien van zijne vader en moeder aanteekenen. De eerste was even voor het laatste gedeelte, van de afgeloopen zeventiende eeuw geboren, en de eenige zoon van twee eenvoudige en godsdienstige brave burgerouders, die, door hun oppassen en vlijt, een merkelijk kapitaal aan dien zoon bij hunne aflijvigheid nalieten. Deze had alles geleerd, wat tot een volmaakt koopman vereischt werd, en slaagde weldra, zoo gelukkig, in zijnen handel, dat hij het kapitaal zijner ouderen, verscheiden malen verdubbeld zag, en, daar hij volstrekt niet wilde trouwen, voor dat hij, in zeer groote ruimte, eene vrouw kon onderhouden, had hij zijn huwelijk uitgesteld tot zijn zeven en dertigste jaar. De meisjes, zijne eigenlijke tijdgenooten, althans de gadelijkste, had hij het een voor, het ander na, zien trouwen, en daar zijn voornemen was, om, door | |
[pagina 8]
| |
zijn huwelijk het geslacht der blommesteynen in wezen te houden, besloot hij, om eene vrouw te nemen, die even de twintig jaren bereikte, de eenige dochter van eenen Suikerbakker christoffel neerstras, welke, reeds jaren weduwenaar geweest zijnde, aan eene longtering kwijnde, zoodat hij, zonder wonderwerk, binnen weinig tijds den weg van allen vleesch zou moeten gaan, wanneer blommesteyn niet alleen in het bezit van catharina neerstras, maar ook van de nalatenschap van vader neerstras komen zou. Blommesteyn, die een uitmuntend rekenaar was, had dit ook wel uitgecijferd, want hij was naauwelijks twee maanden gehuwd geweest, toen de oude christoffel de goedheid had de oogen te sluiten, en alles, wat hij op deze wereld door woekerzucht en inhaligheid, door velen met den naam van vlijt en weloppassen bestempeld, overgewonnen had, aan zijne dochter catharina naliet. Deze heugelijke gebeurtenis nog spoediger voorgevallen, dan blommesteyn zich had kunnen voorspellen, verdubbelde rijkelijk zijn kapitaal: en hij behoorde dus, bij de geboorte van zijnen eersten zoon johannes wouter, die daags voor zijn' veertigste jaardag inviel, onder de aanzienlijkste kooplieden van Amsterdam. - Buiten koopman was blommesteyn eigenlijk een niets beteekenend wezen. Hij had alleen liefhebberij in geld te winnen, en zelf de fortuin | |
[pagina 9]
| |
scheen op hare beurt liefhebberij te hebben, om hem dat te laten winuen, want zijne eenige uitspanning, bestaande in 's avonds een kaartje te speelen, dat somtijds vrij grof ging, zag hij meestal met rijke winsten bekroond. Hij dacht, hij droomde, intusschen van niets anders, dan van geld win nen, en, toen hij zich door den band des huwelijks aan zijne catharina verbonden had, stapte hij, zelfs na den dood van haren vader, geheel niet van die liefhebberij af, maar juist met de vermeerdering van zijne schatten, vermeerderde ook nog zijne zucht, om meerdere schatten op te leggen. De oude blommesteyn, (zoo het geoorloofd is een man, die op zijn' veertigste jaar zijn' eersten zoon geboren ziet, zoo bij vergelijking te noemen) de oude blommesteyn was echter geen gierigaard. - neen! ‘De Apostelen,’ zeide hij dikwijls, ‘de apostelen moeten wandelen.’ En dus toen vader christoffel de oogen zoo beleefdelijk geloken had, besloot hij al spoedig, om eene buitenplaats aan te leggen, maar aan de Haarlemmer trekvaart; omdat hij dan altijd digt bij de Stad zou zijn: dat is te zeggen bij de stad Amsterdam, dat even als het oude Rome, ook den naam van stad bij uitstekendheid, boven alle hare zuster steden droeg; en zij draagt nog bij echte Amsterdammers den naam van Stad bij uitstekendheid. Ook, vóór het verbeterd onderwijs, | |
[pagina 10]
| |
zouden 'er wel in die stad enkele burgers gevonden zijn, die ter goeder trouw geloofden, dat 'er, buiten de stad Amsterdam, geene stad in Nederland gevonden werd. - Den zomer bragt vader blommesteyn, zaturdags na beurstijd, zondags geheel, tot 's maandag vroeg op zijn wel wat moerassig, maar anders aardig, buitentje door, tusschen de zevenhonderd en negenhonderd roeden, aan de Haarlemmervaart gelegen, hetgeen den naam van Koopfortuin droeg. - Hij woonde ook in een zeer goed huis, op de Heeregracht, en had, schoon zijne vrouw een zwak had op het huis van den ouden christoffel, in de Niezel staande, zooveel vermogen op zijne jeugdige Echtvriendin, dat zij zich bewegen liet, om, bij haar vaders overlijden, de Heeregracht, boven de Niezel de voorkeur te geven. - Juffrouw catharina neerstras, de moeder van onzen blommesteyn, was geheel niet misgedeeld van uiterlijke schoonheid; zelfs had de milde natuur haar, bij eene gezonde kleur, geene ongevallige gestalte gegeven; maar, zoo zij al eenigen aanleg tot vermeerdering van hare verstandelijke vermogens gekregen had, waren dezelve door den heer christoffel verzuimd geworden. Zij kon ja lezen in den Bijbel, naar de vertaling van luther; want zij was Lutersch, gelijk ook de oude christoffel, maar zij begreep naauwelijks de eenvoudigste zinsnede - schrijven kon | |
[pagina 11]
| |
zij haren naam, evenwel gebeurde het wel, dat die eenigzins in spelling den eenen tijd bij den anderen wat verschilde: dat haar echter minder kwalijk te nemen was, uit hoofde dat zij maar zeer zelden in de gelegenheid kwam, om eene proef van deze hare bekwaamheid te geven, want boven de drie brieven had zij, voor haar huwelijk, niet geschreven. Ook had haar de oude christoffel nog al kort gehouden, in andere opzigten, en zij was te beklagen, dat zij hare moeder zoo vroeg verloren had, die eene geboren Hollandsche was, en, zoo zij had mogen blijven leven, ondanks het gebulder van den duitschen draak, haar gemaal, wel gezorgd zou hebben, dat haar kaatje ten minste behoorlijk linnen en wollen naaijen verstond. Maar vader christoffel had toch gezorgd, dat zij nog al zoo wat voor het uiterlijk voordeed, en daar zij (dat alle meisjes met ledige hoofden aan te raden is,) meestal in de kleine verkeering, die zij had, alles met ja ja, neen neen en ei! ei! en heden mijn tijd! aflegde, wist zelfs hare boezemvriendin, zoo min als haar minnaar blommesteyn, voor zijn huwelijk, of zij veel meer verstand dan eene welsprekende papagaai bezat. Maar daar meestal de minst schoone papagaaijen de beste praters zijn, overtrof zij voor het uiterlijke dat dier zeer door hare weidsche kleederdragt. Daarop was vader christoffel bij uitstekendheid gesteld. ‘Meine tochter, | |
[pagina 12]
| |
zeide hij, moet op 's Heeren straten verscheinen wie eine Freule.... Men weist nicht, wazu das nutzig is....’ Aan dit oogmerk van haren vader voldeed catharina ook uitmuntend, en dat was haar alleen door den onbarmhartigsten naijver ten kwade te duiden. De mensch, en de jonge mensch vooral, moet toch de dertien of veertien uren, die hij wakende verpligt is door te brengen, dagelijks aan iets besteden. Als een meisje niet kan lezen, dan een enkel kapittel in den Bijbel, daar zij bijna niets van verstaat, omdat zij meer spelt dan leest, wordt zij voorts toch eenmaal moede van uit te kijken; en is dus al blijde, dat zij zich met het opsieren van haar niet ongevallig ligchaampje eenigen tijd van den dag vermaken kan. Catharina neerstras was dus, toen onze blommesteyn in de wereld rolde, op weinige zaken na, zoo onkundig als haar zuigeling, welke dit boven haar vooruit had, dat hij de vatbaarheden ter wereld bragt, die bij haar verwaarloosd en daardoor aanmerkelijk verminderd waren. Het was echter ook aan deze gevoelloosheid van Juffrouw catharina toe te schrijven, en bovenal aan den vroegtijdigen dood van haren vader, dat zij zich 'er niet hevig had tegen aangekant, dat haar zoon bij de Gereformeerden en niet bij de Luterschen gedoopt werd; immmers de allezins verstandige overeenkomst, dat de te verwekkene dochters met | |
[pagina 13]
| |
haar, en de zoons met vader blommesteyn zouden gaan, was haar voldoende. Hare oude vrouw was Mennist geweest, en haar broeder, die jong gestorven was, zou, volgens de conventie, Mennoniet geworden zijn, en dat was nog erger dan Geresormeerd: - dus ook dat ontrustte haar niet. - Ziedaar iets van de ouders van blommesteyn. |
|