| |
| |
| |
Achttiende hoofdstuk.
Had hillegonda zorge gedragen voor de opvoeding van hare twee oudste kinderen, en hebben zich dezelve meer op den voorgrond van hare Levensbeschrijving tot dusver vertoond, niet minder strekte zich, gelijk uit hare verstandige waarschuwing aan hare jongste dochter hilletje tegen alles, wat naar eenige dweeperij zweemde, gebleken is, tot de overigen uit. Alleen om het eentoonige en langwijlige te vermijden, hebben wij die kinderen spaarzamer op het tooneel doen komen. Niet onaangenaam en niet onvoegzaam echter zal het hier zijn, daar nu der meesten lot zekere gevestigdheid gekregen had, en allen, behalve hilletje, het moederlijk huis verlaten hadden, deswegens eenig berigt te geven: te meer, daar nu hillegonda's leven tot dien trap geklommen was, dat, hoe nuttig zij in hare huishouding en in andere kringen was, het minder blinkende tooneelen opleverde, en men uit den staat, waarin zich de meeste kinderen nu bevonden, kon besluiten
| |
| |
tot de liefderlijke zorge, die zij in het tijdperk der jeugd voor dezelve gedragen had.
Behalve elizabeth, met van waalwijk te Rotterdam gehuwd, en hare naamgenoot, die nog bij hillegonda inwoonde, had zij geene eigene dochters; maar sophia en wilhelmina wachtendorp, in een vroeger huwelijk door haren tweeden man verwekt, merkte zij aan als hare eigene kinderen, en nooit viel het eenen vreemden in het oog, dat zij over dezelve stiefmoeder was. Trouwens dit is ook reeds gebleken, bij gelegenheid van en na den doon van Ds. wachtendorp.
Sophia, de oudste harer stiefdochters, was van een vlug vernuft, en geheel niet misdeeld van vrouwelijke schoonheid. Hillegonda lokte, door eene verstandige opvoeding, dat vernuft meer en meer uit, en daar zij een uitnemend goed gehoor en eene fraaije stem had, liet zij dezelve behalve alles, wat strekte, om haar tot eene degelijke goede Hollandsche moeder te vormen, het noodig onderrigt, door de beste meesters, in de zang- en speelkunst geven. En, daar zij zelve nog de zangkunst niet geheel vaarwel gezegd had, vond zij dikwerf een uitstekend genoegen, om sophia te ondersteunen in haar gezang, of als zij de guitar behandelde, daarbij aan haar van ouds geliefde kunst nog een uurtje toe te wijden. Zij was verder steeds bedacht, om dat lieve meisje bijzonder te waarschuwen tegen de verleidingen,
| |
| |
waaraan zij door hare talenten misschien zou zijn blootgesteld.
Sophia was, wanneer zij zich des winters te Amsterdam bevonden, eene groote liefhebster niet alleen van den Schouwburg bij te wonen, waarin hillegonda, mits zij goed gezelfchap tot haar geleide had (en hieraan ontbrak het haar nooit) haar niet tegenstond: maar zij ontdekte haar moeder met al de natuurlijke gulheid van hare hart, dat zij grooten trek had, om ook dansen te leeren. Hillegonda, schoon te verlicht, om tegen die kunst als kunst iets te hebben, bragt haar echter het gevaarlijke, daaraan verknocht, onder het oog, en of men het misschien haar als de dochter van een' overleden Leeraar der kerk zou kwalijk kunnen nemen... maar den grooten en aanhoudenden trek bespeurende, daar bij gevoegd de tusschenspraak van Juffrouw ransdorp, gaf zij ook haar daartoe vrijheid, mits die kunst niet uitoefenende, dan alleen in fatsoenlijke gezelschappen, en daarbij alle regels van betamelijkheid in acht nemende. Hillegonda's hart was intusschen niet weinig bezorgd, of niet misschien de groote levendigheíd en bevalligheid van sophia aanleiding zouden kunnen geven, dat zij te diep in de wereld gewikkeld, tot coquetterij, met alle de gevolgen daarvan zou overslaan: evenwel dezelver oorspronkelijk goed en open karakter stond haar daar eenigzins borg voor. Niet vele jaren echter duurde, na den dood van haren
| |
| |
dierbaren wachtendorp, de zorge, die zij voor sophia te dragen had, daar een Amsterdamsch jongeling van goeden huize, de zoon van een' aanzienlijken koopman op haar verliefde, en na eenigen tijd met haar in het huwelijk trad; dien zij door haar beminnelijk en levendig karakter, welks wijziging zij aan hillegonda, goed deels na haar vaders dood, te danken had, en waarvoor zij haar als eene eigen moeder altijd ten uiterste erkentelijk was, een' zeer gelukkigen echtgenoot maakte.
Van eene stillere en minder met hillegonda's overeenkomende geestgesteldheid was wilhelmina. Deze viel geheel in het defrige en sombere, en hillegonda moest alles aanwenden, gelijk zij ook deed, om, bij dit meisje, den natuurlijken aanleg tot droefgeestigheid zooveel mogelijk te verbeteren. Deze echter was oneindig meer geschikt, om alle handwerken, met de naald tot de hoogste volkomenheid te beoesenen, dan de levendige sophia. Zij koos, want hillegonda was er zeer opgesteld, dat elk harer kinderen iets had, dat eene gezette uitspanning was, zij koos tot dezelve het leeren teekenen. Hillegonda, die gaarne gezien had, dat wilhelmina met hare zuster in de woeliger uitspanningen deelde, en haar zelfs aanmoedigde (tevens met oogmerk, opdat zij sophia des te beter zon kunnen gadeslaan) om met dezelve van tijd tot tijd naar de Komedie te gaan; en
| |
| |
haar de danskunst aanprees, als eene gezonde en fraaije oefening, die daar en boven aan de houding en gestalte een' goeden toon geeft, kon haar echter tot een noch ander overhalen. - Teekenen was haar alles. - En hillegonda zorgde daarom, dat zij eenen der beste Teekenmeesters kreeg. Zij slaagde hierin zoo uitstekend, dat zij eerlang van alle de dorpen, in den omtrek van Zeemansrust gelegen, de bevalligste af beeldingen naar het leven vervaardigde, waarmede hillegonda eene harer kamers, schoon het toen minder dan tegenwoordig smaak was, om daarmede te pronken, versierde. Zij had te Amsterdam tot haren teekenmeester, nadat zij bij anderen de gronden gelegd had, den zoo beroemden jan luyken, even na dat die zich door den geest van mystikerij van de wereld had afgezonderd: want voor dien tijd zou Moeder hillegonda gezorgd hebben, dat hare wilhelmina, hoe zedig ook, niet aan de gevaren was blootgesteld, die vergezeld gaan met onderwijzers van eene eenigzins ligtzinnige geaardheid. - Nu was hillegonda bijna voor het tegendeel beducht, daar wilhelmina het overige van haren tijd, die haar van hare vrouwelijke handwerken en teekenen overschoot, besteedde met lezen. De werken van cats, huigens, hooft en andere waren dus lang hare verlustiging, maar zij ontving nu en dan een Dichtstukje van haren Teekenmeester luyken; waarin hillegonda een' toon be- | |
| |
speurde, geschikt om zijne leerlingen misschien met den geest zijner dweeperij te besmetten. Zoo las wilhelmina haar op zekeren tijd voor:
De ziel betracht den Schepper uit de schepselen.
Ik zag de schoonheid en de zoetheid aller dingen,
En sprak, wat zijt gy schoon! toen hoorde mijn gemoed;
Dat zijn wy ook, maar hy, van wien wy 't al ontfingen,
Is duizendmaal zo schoon, en duizendmaal zo zoet;
En dat zyt gy myn Lief, zoud ik u niet begeeren!
Is hier een Lelieblad, op aard, zoo blank en fyn,
Wat moet, o eeuwig Goed! o aller dingen Heere,
Wat moet de witheid van uw zuiverheid dan zyn!
Is 't Purper ook zoo schoon der Roozen, die hier bloeijen,
Bedauwd met Paarlen, als de Morgenzon haar groet,
Hoe moet het Purper van uw Majesteit dan gloeyen!
Ruikt hier een Violet zo lieflyk en zo zoet;
Als 't Westewindje door de Hoven zacht gaat weiden,
Zo ik het menigmaal by koelen morgen vond:
Wat moet zich dan een reuk door 't Paradys verspreiden,
Zoo lieflyk vloeyende uit uw vriendelijken mond!
Is hier de Zon, gelijk een Bruidegom, gereezen,
Zoo schoon en blinkende op het hoogste van den dag?
Wat moet uw aangezicht dan klaar en helder wezen!
o God! myn schoonste Lief, dat ik u eenmaal zag.
Hillegonda ontkende haar evenmin het zoetvloeijende van dit gedicht, als de fraaiheid van het teekeningje, waar een meisje, wandelende in een bloemhof, werd voorgesteld, maar zij waarschuwde wilhelmina, dat zij zich toch niet moest laten wegslepen, om tevens met
| |
| |
den smaak voor het schoone der teekenkunst, den tot dweeperij zoo gestemden geest van luyken over te nemen; doende haar opmerken, hoe het zelf uit het zoo lief en zoetvloeijend dichtstukje blijkbaar was, door den naam van schoonste Lief aan het Opperwezen toe te eigenen, dat zijn geest reeds zoo was overgegeven aan de vermenging van zinnelijke en geestelijke denkbeelden, dat hij zelfs niet genoeg den eerbied, aan het ontzaggelijk Opperwezen verschuldigd, in het oog hield, door het zelve met eenen zoo gemeenzamen naam, hoe zoetklinkende, te bestempelen. - Zij prees haar aan, om liever zich aan de eenvoudige en geheel niet dweepachtige gedichten van cats te houden, die er altijd verre van af was, om oneerbiedig omtrent het Heilig Opperwezen zich uit te laten. Op haar Buitenverblijf kreeg wilhelmina kennis aan een' jongen Leeraar, die te Zeist dat ambt bekleedde, en hillegonda van haar vernomen hebbende, dat die eenige zijdelingsche aanzoeken aan haar gedaan had tot een huwelijk, vond wilhelmina voor de vrouw van eenen Leeraar een zoo allezins geschikt voorwerp, dat zij met hare gewone gulhartigheid, bij die ontdekking, zeide: ‘Lieve wimpje, als gij zin in dien man hebt, neem hem: want gij zijt, geloof ik zelfs meer dan ik het was, tot eene Dominees vrouw, in de wieg gelegd. Ik trof in uw' vader een' Predikant uit duizenden, en die wat wit in zijne hillegonda zien kon, maar gij zijt zoo van
| |
| |
top tot teen voor eene Dominees vrouw geschikt.’ Enhetduurde ook slechts weinige maanden nahet aan zoek, of wilhelmina was de vrouw van den Predikant te Zeist. Maar, schoon minder hevig in hare uitdrukkingen dan sophia, zij was echter altijd gevoelig dankbaar aan hare moeder hillegonda; ja schoon haar man niet kon nalaten eens bij hare aan te merken, dat toch moeder hillegonda wat diep in de wereld was, antwoord wimpje: ‘Zeg dat niet weder, zeg dat niet weder. Haar ligchaam is in de wereld: maar hare ziel is in den Hemel. -’ Behalve pieter hellemans had hillegonda nog twee zonen, robbert, den naam naar zijnen vader dragende, en cornelis, zoo geheeten, naar een' van de ongehuwde broeders van hillegonda. - Deze drie ongetrouwd gebleven broeders hadden, schoon zij door geen huwelijk zich in de gelegenheid gesteld hadden, om opvolgers in het hun zoo dierbaar kantoor te krijgen, echter een zwak, zoo het dien naam verdient, dat het kantoor van de buismans, door de zorg en vlijt van hunnen vader en door hun tot zulk eene hoogte gebragt, na hunnen dood in stand en in de familie zou blijven, Daar het hun gevoelig griefde, dat het eenig kind, dat hun broeder jakob bij fokje verwekt had, eene dochter was, deden zij, toen robbert zekere jaren bereikt had, den voorslag, om hem in hun Kantoor te nemen, en door den tijd
| |
| |
te zien, wat er van cornelis hellemans worden zou. Hillegonda kwam dit voorstel zeer aannemelijk voor; zij deed dus robbert bij zich komen, en stelde hem den voorslag zijner ooms voor. Maar deze, daar hij de gronden van het latijn, bij het leven van vader wachtendorp, reeds gelegd had, hoorde denzelven met groote koelheid aan, ja verklaarde zijnen volkomen weêrzin in den koophandel, en dat hij geheel geene genegenheid had, om zijn leven, zoo als hij het noemde, met het schrijven van koopmansbrieven, het zetten van cijferletters en nul ik hoû er een, door te brengen. Hij had zijn hart gezet op de studiën en hoopte door den tijd Advokaat te worden. Hillegonda bragt hem onder 't oog het voordeelige der aanbieding van zijne ooms; en hoe hij misschien lang als jong Advokaat zou moeten sukkelen, eer hij tot een vast bestaan kwam. Maar, hoe schoon hillegonda sprak, het mogt niet baten, en zij was te verstandig en te braaf, om zijne genegenheid te willen dwingen. Hij was tot nog toe altijd ijverig en gehoorzaam geweest, en zij duchtte, dat dwang voor een' Hollandschen jongen, gelijk hij toch in alle opzigten was, misschien het middel zijn zou, om hem een gebrekkig koopman te doen worden, welke de firma van buisman meer schande, dan eer zou aandoen. ‘Gij zult dan studeren, robbert! zeide zij, maar blijf dan daarin geen brekebeen, of
| |
| |
uwe Moeder zal zich over u dood schamen.’ Robbert kuste zijne Moeder om die uitspraak de handen, en verdubbelde na dien dag zijne pogingen. Hij behaalde niet alleen op de lagere scholen de eerste prijzen; maar was vervolgens op de Hooge School een voorbeeld van ijver en vlugheid. Tusschen beide nam hij lustig zijn vermaak, en Moeder hillegonda onderhield hem in de vacantie wel eens, dat hij ruim genoeg viel in zijne verteringen. Hij erkende zulks gereedelijk, maar verzekerde haar tevens, dat hij zich aan geene ongeregeldheden schuldig maakte, doch dat alle mannelijke uitspanningen van schermen, paardrijden en diergelijke noodig waren, om tot eene verpoozing van zijn letterblokken te strekken. Het was ook zoo, hij maakte zich niet schuldig aan eenige lichtmisserijen of het geen waarlijk schandelijk was: hij stond bij de Hoogleeraren bekend als de vlijtigste student, en bij de studenten als de vrolijkste en ondernemendste van hun allen. Zijne vorderingen waren zoo uitstekend, dat hij zijne loopbaan zelfs in korter tijd dan anderen aflegde, en met den grootsten roem, als Leeraar der beide Regten, de Akademie van Leyden verliet: brengende van daar een' geest, verrijkt met eenen schat van kundigheden, en een gezond en onbedorven ligchaam terug. Hij zette zich in den Haag neder, als zijnde toen reeds de beste leerschool der jon- | |
| |
ge Advokaten, toonende daar weldra blijken van zijne bekwaamheden. Hij had eerlang eene zeer overvloedige praktijk. Hem kwam ook hier de kennis zijner Moeder aan constantijn huigens nog te stade, die hem in zijne bijzondere bescherming nam, en er vermaak in vond, dat hij, die eens de voorspraak van den Vader geweest was, nu in de gelegenheid zich bevond, om deszelfs zoon, die zooveele proeven van bedrevenheid in de regten gaf, te kunnen begunstigen, en, mede door zijnen invloed, hem den aanzienlijken post van Raadsheer in het Hof van Holland en Zeeland te bezorgen. Hillegonda was niet weinig verrukt over deze groote bevordering, welke ook ten gevolge had, dat hij, na nog twee jaren in den Haag gewoond te hebben, zich door het huwelijk aan eene der aanzienlijkste familiën des Lands verbond.
Cornelis, de jongste zoon van hillegonda, kwam bij de Broeders buisman, toen hij de voorafgaande kundigheden had opgedaan, in aanmerking, om op hun kantoor geplaatst en door den tijd hun opvolger te worden. Hillegonda had alle pogingen aangewend, welke hare vermogens toelieten, om zijnen geest op te scherpen, en hem lust voor het aanleeren der noodige kundigheden in te boezemen; maar er bleef toch altijd eene zekere weerbarstigheid en dwarsdrijvendheid over, die zij, onaangezien hare beste po- | |
| |
gingen niet kon meester worden. Zij hoopte echter, dat hare broeders slagen zouden in hunne bedoelingen, en het scheen, in het eerst, toen hij zich op hun kantoor bevond, dat de nieuwheid der zake voor hem eenige aanlokkelijkheid had; maar ook weldra verdween deze hoop: na onderscheidene proeven, die de Broeders buisman zich met hem getroostten, doch die om het slechtst uitvielen, zagen zij zich genoodzaakt het met hem op te geven, en hem aan zijne Moeder weder te huis te bezorgen, als door zijne traagheid en onleerzaamheid ongeschikt voor den handel, terwijl zij daarenboven, tot hun groot leedwezen, bespeurd hadden, dat hij, niettegenstaande zijne uiterlijke stroefheid, verkeerde gangen ging.
Hillegonda was diep bedroefd over dezen zoon, aan wiens opvoeding zij bijna meer moeite ten koste gelegd had, dan aan alle de overige kinderen te zamen. Zij leerde hier uit, dat het niet bij hare wijsheid toekwam, dat het met alle hare andere zoo wel geslaagd was. Hij was en bleef echter haar kind, en daar hij nu bijzondere neiging voor den landbouw scheen aan den dag te leggen, besteedde zij hem bij een' Boer in het Stichtsche: doch dit was mede kort van duur, daar zijn schandelijk gedrag omtrent de dochter van den Landman hem ook die hoeve onverwacht deed verlaten. Na het nu nog over de eene dan over de andere boeg met hem gewend te hebben, terwijl hij intusschen haar nu ook door de- | |
| |
ze dan door gene grove buitensporigheden aanmerkelijke sommen kost, zag zij zich in de verpligting, om hem de keuze te geven tusschen twee zaken, namelijk om voor eene poos tijd in een verbeterhuis te worden opgesloten, of naar de Oostindiën te vertrekken, zullende zijne ooms in het laatste geval zorgen, dat hij nog een baantje kreeg. Hij koos natuurlijk het laatste - en nu gevoelde hillegonda, bij zijn afscheid, het hemelsbreed onderscheid tusschen het vertrek van eenen zoon, die, als haar pieter, bezield met de edelaardigste gevoelens, het vaderland verlaat, om voor hetzelve lijf en leven, als een man van eer, te wagen, en eenen, die, als de schandvlek van zijn geslacht, naar de verste kusten der wereld als in ballingschap wordt weggezonden. Veel, zeer veel kostte dit aan het teeder moederhart van hillegonda, en verscheidene dagen na zijn vertrek bragt zij in bijna troostelooze droefheid door. Zij verpijnde zich gedurig om, de oorzaak te vinden voor zijne afdwalingen, en wel eens bekroop het haar, of zij misschien den grond tot zijn minder buigzaam karakter gelegd had, daar zij hem het jongste kind, bij hellemans overlijden zijnde, meer dan de andere getroeteld en misschien meer dan de andere ingewilligd had. Het was zigtbaar, dat deze huisselijke ramp zeer diepen invloed had op hillegonda, ja niet alleen
| |
| |
verminderde hare vrolijkheid, maar zelfs hare gezondheid verloor, na het vertrek van haren zoon cornelis, de bestendige vastheid, welke zij tot dus lange genoten had. Haar Tuinman zeide niet te onregt tegen zijne vrouw, met een algemeen, maar daarom niet minder juist, volkspreekwoord: ‘dat die ondeugende cornelis een nagel aan de doodkist zijner brave Moeder was.’ Deze zoon, welken zij dikwerf bij hare vriendin ransdorp, den naam van verloren Zoon gaf, was maar weinige maanden aan het boord van het Oostindisch schip geweest, of de gevolgen van zijn slordig leven openbaarden zich, en eer zij nog de linie gepasseerd waren, was hij niet meer. Toen de tijding van zijnen dood met het eerste schip van de Kaap de Goede Hoop in het Vaderland kwam, was dit een nieuwe schok voor hillegonda. Zij had altijd nog de hoop gekoesterd, dat hij, eenmaal inzien krijgende van zijne dwaze en lage handelwijze, van zijn verkeerd pad terug zou keeren; maar nu, nu was hij als te midden van zijne ongeregtigheden, en naauwelijks de helft des levens bereikt hebbende, afgesneden. ‘God, God zijt de arme ziel van mijn kind genadig!’ was het eenige, dat zij sprak, toen zij den brief van haren pieter outving, waarin deze, na eene lange voorbereiding, haar den dood van zijnen broeder meldde.
Aan hare twee overige kinderen, pieter en
| |
| |
elisabeth, en aan derzelver Echtgenooten beleefde hillegonda niet dan het grootste genoegen. Haar zoon deed tusschen beide togten nu van meer dan van minder aanbelang, daar hij nu tot Kapitein verheven was; maar trof het geluk, dat hem nooit eene bijzondere ramp wedervoer, terwijl zijne beminnelijke huisvrouw met hare kinderen, wanneer hij op reis was, gewoonlijk enen geruimen tijd bij hare schoonmoeder, het zij die zich op Zeemansrust, het zij te Amsterdam bevond, doorbragt, en dan dikwerf hare Moeder, de Weduwe van akswijk, medebragt; en kwam dan haar man, staande dien tijd, uit zee te huis, zoo als wel eens gebeurde, dan was het een feestdag voor hillegonda. Op andere tijden ontving zij een bezoek van hare dochter, die te Rotterdam gehuwd was, en die het daar uitstekend wel ging. - Dan ook kwam altijd Grootmoeders naamgenoot, het jongste hilletje, mede, die, het zij omdat zij den naam van Grootmoeder voerde, of om dat zij de oudste der kleinkinderen was, bij hillegonda zeer gezien was, zoo zelfs dat hare vriendin ransdorp niet kon nalaten, haar bij zekere gelegenheid, dat de overige kleinkinderen misdaan hadden, en zij, schoon de schuldigste, de zachtste bestrafsing van Grootmoeder ontving, hare eenzijdigheid omtrent hilletje van waalwijk te verwijten.
| |
| |
Hillegonda, in stede van hare fout te willen verbloemen, zeide met hare gewone gulheid tegen Juffrouw ransdorp: ‘Gij hebt gelijk, waarlijk gij hebt gelijk, lieve vriendin! ik beken, ik heb die zwakheid: of wilt gij het een' erger naam geven, doe het. Ik houd grooter van hilletje van waalwijk, dan van de andere kleinkinderen; schoon ik u beken, dat ik, daar zij mij alle even na zijn, ook verpligt ben van alle even veel te houden... Ik zal mijn best doen, om dat zwak van den ouden dag te verbeteren, daar het mij waarlijk eene onregtvaardigheid heeft doen begaan, die mij omtrent mijne kinderen onmogelijk zou geweest zijn. Zou het misschien bij mij daaruit ontstaan, dat de kracht van mijnen geest met het toenemen mijner jaren vermindert? Dit althans is zeker, dat ik de voorkeur, die ik, Weduwe geworden, wel eens aan robbert, naamgenoot van mijnen dierbaren man geven wilde, met gemak kon onderdrukken, en zoo ook, die ik somtijds bespeurde voor mijne jongste dochter hilletje, als mijnen naam dragende... maar ga voort, ga voort, lieve vriendin! met mij deze en andere zwakheden te zeggen: dit is het opregtste blijk van vriendschap. En God geve, dat die nog eene reeks van jaren duren moge, en dat gij mij de oogen luiken moogt!’
Dezen opregten wensch harer ziele zag hillegonda niet voldaan, want slechts weinige maan- | |
| |
den, na dit voorval, had zij het zielbedroevend verdriet, dat hare vriendin ransdorp, die haar ook aanmerkelijk in jaren vooruit was, door eene koortsziekte werd aangegrepen, te hevig, dan dat zij langen tijd in staat was, dezelve op den trap van hare jaren wederstand te bieden. - Aandoenlijk zeer aandoenlijk was het vaarwel, dat tusschen margaretha en hillegonda plaats had, waarvan alleen hare ongehuwde dochter getuige was.
‘Ik neem, zeide Juffrouw ransdorp met eene flaauwe stem, ik neem, lieve hillegonda, nog dit helder oogenblijke waar, om u voor altijd vaarwel... te zeggen. Mijne krachten zijn te veel uitgeput, dan dat ik eene volgende koorts zou kunnen doorstaan... Heb dank... heb dank mijne lieve, honderdmaal dank... voor de duizende blijken van vriendschap, die gij mij bewezen hebt... God... God beloone u... daarvoor... op aarde... en bovenal.. in den Hemel... waar ik hoop, dat wij elkander eenmaal zullen wederzien!’
Hillegonda beantwoordde dit vaarwel met tranen, die bij stroomen uit hare oogen langs de kaken asbiggelden, en de hand harer vriendin, die zij in de hare gesloten hield, besproeiden... ‘Vaarwel, dierbare, vaarwel, zeide zij ik mag tegen Gods schikkingen niet morren, die u mij voor doet gaan... maar niet lang.. niet
| |
| |
lang zullen wij gescheiden zijn...’ ‘o, Hervatte nu de doodzwakke margaretha, uw leven, hillegonda, uw leven kan nog vele, nog verscheiden jaren nuttig zijn, dat God het rekke... tot nut van uwe kinderen!..’ Meer kon zij niet. Den volgenden dag hervatte de koorts, en de krachten van margaretha waren te ver verdwenen, dan dat zij zelfs meer verstaanbare woorden kon uitbrengen. Hillegonda zat met hare dochter aan het sterfbed harer vriendin. En tusschen beide sloeg deze nog hare oogen naar haar toe, en maakte kleine bewegingen met hare handen, die hillegonda in het eerst niet begreep; maar dezelve eindelijk bij elkander gelegd hebbende, sloot zij met veel moeite de reeds stramme vingers in elkander, en in eene biddende gestalte dezelve hebbende zamengevouwen, knikte zij, zooveel zij kon, hillegonda nog toe, om haar te kennen te geven, dat zij hare bedoeling geraden had. Nu sloot zij hare oogen, en, schoon de woorden onverstaanbaar waren, die zij prevelde, het bleek hillegonda duidelijk, dat zij bad... en deze kon niet nalaten, schoon zij overstelpt was van droefheid, hare dochter in te luisteren: ‘Zoo mijn kind! zoo sterft een Christen. God geve aan mij ook eenmaal zoodanig een einde!’
Het duurde nu ook maar weinige uren, en de draad des levens van margaretha rans- | |
| |
dorp brak zoo zachtkens af, dat zelfs hillegonda, die hare sponde niet verlaten had, het juist oogenblik van haar verscheiden niet had opgemerkt.
Treurig, zeer treurig waren nu de dagen, die volgden, en Zeemansrust verloor voor hillegonda, door den dood van hare hartelijke geliefde vriendin alle zijne aantrekkelijkheid, zoo dat zij vroeger dan anders besloot naar Amsterdam terug te keeren. Het lijk harer vriendin liet zij vooraf in hetzelfde graf, als dat, waarin haar wachtendorp rustte, met alle plegtigheid bijzetten, en daar wilhelmina met haren man van Zeist overgekomen was, om hare moeder en zuster in deze treurige omstandigheden op te beuren en bij te staan, vergezelde de laatste de stoffelijke overblijfsels van de waardige vriendin der moeder zijner vrouwe, toen dezelve in het graf werden nedergelaten. - Onder de papieren van Mejuffrouw ransdorp werd ook een Uiterste Wil gevonden, waarin zij hare vriendin hillegonda geheel erfgename maakte van het weinige, dat zij achterliet; hebbende alleen nog gezorgd, dat aan elk van derzelver kinderen eene kleine somme gelds zou worden uitgekeerd, opdat die daarvan voor zich, des verkiezende, eene kleine gedachtenis zouden kunnen koopen, terwijl zij het gouden ringetje, dat zij van hare moe- | |
| |
der tot eene gedachtenis gekregen had, vermaakte aan hillegonda van waalwijk, als de oudste kleindochter en de naamgenoote van hare gehefdste vriendin op aarde.
|
|