| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk.
De beruchte labadie, die, van Roomsch Katholijk tot de Hervormden overgegaan, eenigen tijd den post van Fransch Predikant had waargenomen, had zich, nadat de verstandige Regering van Amsterdam hem het houden van zoogenaamde godsdienstige Bijeenkomsten verboden had, op eenen kleinen afstand van Zeemansrust, op zijn klein Buitenverblijf, waar hij zijne geestelijke geschriften drukken liet, neêrgezet. Daar werd hij vergezeld door de zoo beroemde anna maria schuurmans, welke het spoor van den redelijken godsdienst verlaten hebbende, zich geheel overgaf aan de gedrogtelijke gevoelens van dezen dweeper. De vroegere kennis, welke hillegonda met Juffrouw schuurmans gemaakt had, gaf aanleiding, dat zij alleen zittende met Juffrouw ransdorp en haar dochtertje hillegonda, nu reeds een schoon aankomend meisje geworden, die bezig was met borduren, onverwacht van dezelve, vergezeld van labadie, een bezoek kreeg op haar Buitengoed.
| |
| |
Hillegonda ontving, naar hare gewoonte, Mejuffrouw schuurmans op eene zeer hupsche wijze, en, schoon zij labadie niet kende, was deze haar, als de leidsman van eene oude bekende, mede welkom. Weldra begon hillegonda met haar te spreken over de genoegens, welke zij jong zijnde te Utrecht bij derzelver moeijen gesmaakt had, en hoe zij zich met derzelver liefhebberijen, zooverre zij zich durfde vermeten daarover te oordeelen, vermaakt en daarover verwonderd had... ‘Och, mijn lieve! antwoordde hierop Juffrouw schuurmans, spreek mij niet van die dagen mijner ijdelheid, en herinner mij niet, of het moet ter mijner verdemoediging strekken, die dwaasheden der zinnelijke wereld. Toen, toen was ik met de blindheid van de kinderen dezer wereld geslagen, en kende het licht niet, dat in mijn binnenste brandde. Maar nu... nu heb ik vaarwel gezegd aan alle die ijdelheden, en breng mijn leven door onder de leidingen van dezen... (op labadie wijzende) van dezen mijnen geestelijken vader, labadie.’
Hillegonda. Versta ik u wel, Mejuffrouw! versta ik u wel? - Houdt gij alle die heerlijke voortbrengsels van uw vernuft, in dicht- in schilderkunst, en alle uwe overige gaven, voor ijdelheid?
Labadie. Gij verstaat, Mejuffrouw! hoe verwonderd gij zijt, mijne vriendin zeer wel, en het is te hopen, dat het licht ook eerlang voor
| |
| |
u aanbreken zal, om u, zoo gij, gelijk ik vreeze, nog die afgoden der aarde offert, door de stralen van het licht des Heiligen Geestes in te leiden in de verborgen schatkamer der Goddelijke wijsheid. Dan, dan zult gij ook dit jonge meisje, waarschijnlijk uw dochtertje, leeren, hoe alles op aarde ijdelheid der ijdelheden is, en de mensch geschapen, om zich geheel over te geven aan de bespiegelingen des Geestes en de bevindingen der Goddelijke genade; dan zal de tijd daar zijn, dat ook zij het borduurraam, waaraan zij nu bezig is, voor altijd zal wegwerpen, en een geestelijk leven leiden, in gemeenschap met den geest, die haar zoo boven het stof en de zinnelijkheid verheffen zal, dat zij, in heilige verrukking, zelfs niets van dit aardsche bemerken zal, en zich reeds in dit leven vereenigen met de bron der onsterselijkheid en der geesten.
Hillegonda. Ik geloof, Mijnheer! ik geloof, dat mijn lieve hilletje, even eens als hare moeder, lang werk zal hebben, eer zij geschikt raakt voor zulke hoogvliegende bespiegelingen.
Labadie. o Mejuffrouw! zoolang men niet toegelaten is in de heilige verborgenheden, kleeft het aardsche schepsel de aarde aan. Hoe lang heeft mijne zuster schuurmans zich omgewenteld in dat slijk, maar nu is zij gereinigd als een Engel des lichts, en betracht alleen geestelijke en onstoffelijke dingen.
| |
| |
Mejuffrouw schuurmans. Zoo doe ik, zoo doe ik, mijn vader! Ja ik zie met afkeer terug op mijn vorig leven, op mijne studiën, ja zelfs op den godsdienst, dien ik toen omhelsde, en waarin ik opgevoed was. o Ik heb al dien tijd God noch jezus christus regt gekend. Nooit, nooit voor dat ik dezen heiligen man leerde kennen, heb ik Gods genade krachtig op mij voelen werken. Hij heeft mij geleerd, dat alle wetenschap ijdelheid is, en mijn vorige godsdienst slechts een dood ligchaam. En daarom, daarom heb ik besloten de schande te verachten, mijne onde levenswijze geheel te laten varen, alle mijne andere verbindtenissen te verbreken, en mij te voegen bij dat kleine hoopje, dat de wereld verlaten heeft. Daarin wensch ik eene levendige offerande te zijn, geheel den dienst des Heeren toegewijd. [en nu opstaande, terwijl hare leden van aandoening beefden.] Laat ons gaan, mijn vader! - en Gode vurig bidden, dat ook deze eenmaal worden, gelijk wij zijn, en dat zij toegedaan worden aan de kleine kudde, die de goede Herder reeds hier op aarde zigtbaar afscheidt van den hoop der zondaren en ongeloovigen. God geve u die genade! Amen.
Hillegonda wilde nog eenige pogingen doen, om haar langer te doen vertoeven, haar en ook labadie eenige ververschingen aanbiedende; maar er was geen houden aan haar, schoon hillegonda duidelijk bemerkte, dat labadie zich ligtelijk
| |
| |
zou hebben laten overhalen, om nog eenigen tijd te vertoeven.
Hillegonda deed Juffrouw schuurmans en labadie uitgeleide tot aan den weg, en teruggekeerd, vond zij hare dochter en Mejuffrouw ransdorp in zeer verschillende gemoedsbewegingen. De tranen stonden hare dochter in de oogen, en Juffrouw ransdorp zat te grimlagchen, terwijl zij zelve eenigzins gemelijk en meer tot het droevige dan tot het vrolijke gestemd was. Hare dochter intusschen, vroeg verwonderd aan Juffrouw ransdorp, waarom zij lachte, daar Juffrouw schuurmans zoo stichtelijk en hartroerend gesproken had, dat zij er benaauwd en koud van werd, en zoo bewogen, dat zij niet voort kon gaan met haar borduren? Juffrouw ransdorp zeide nu: ‘o Mijn lieve hilletje! Ik heb het zoo kwaad gehad, om mijn lagchen te bedwingen, zelfs in het bijzijn van dit zoo heilig paar, omdat ik alles van den vader voor schelmerij, en van de zoogenaamde dochter voor dweeperij houde. Die vrome labadie, met dat schijnheilig aangezigt, is een doortrapte huichelaar, die zelfs in staat geweest is, om eene vrouw van zooveel verstand, als Juffrouw schuurmans is, aan zijn snoer te krijgen. Wat is het gelukkig, vriendin! (zich tot hillegonda wendende.) Wat is het gelukkig, zoo heel wijs niet te zijn! - Tusschen mal en vroed, vindt men het meeste goed.’
| |
| |
Hillegonda. En mij bedroeft het, dat de dweeperij een zoo goddelijk verstand, als dat van Juffrouw schuurmans zoo heeft beneveld, dat zij, daarin voortgaande, misschien, tot volkomen raaskallen zal vervallen... Ik geloof, dat het haar alles opregte ernst is, het geen zij zegt, maar... aan den Heer labadie twijfele ik...
Juffrouw ransdorp. Ik geen oogenblik, of het is een groote booswicht. Hebt gij wel gezien, met welke blikken hij uw onschuldig hilletje zat te begluren?... Maar ik weet van zijne ondeugende streken, en was het niet, om eens vooral uw hilletje te waarschuwen tegen zulke dweepers, ik zou mij schamen om het te verhalen, maar ik ben zoo verontwaardigd, dat... het moet er nu maar uit. Toen die zelfde man, waarmede de deugdzame anna maria schuurmans, tot schande van haar verstand, zooveel op heeft, der Roomsche kerk, waarbij hij tot de orde der Jezuiten behoorde, en onder de Devotarissen geteld werd, had vaarwel gezegd, en tot de Protestanten was overgegaan, werd hij als Leeraar aangenomen in de gemeente van Montauban. Hier won hij welra het vertrouwen van vele vrouwen, die door zijne gemoedelijke taal ten zijnen voordeele werden ingenomen. En toen gebeurde het volgende geval, dat de eerwaardige basnage verhaalt te hebben uit den mond van zekere Juffrouw de calonges, aan welke zelf het bejegend was. Zij, ook getroffen door
| |
| |
het uiterlijk voorkomen van heiligheid, had labadie verzocht om haar te leiden, in het bestuur des gewetens, en haar bij te staan in godsdienstige werkzaamheden. Nu press hij haar, nadat hij haar tot een geheel geestelijk leven had voorbereid, aan, om zich, met onttrekking aan alle zinnelijke voorwerpen, in volkomen geestelijke opgetogenheid, eenige uren lang, hare aandacht op een bepaald voorwerp van overdenkingen te vestigen. Zij poogde dezen zijnen raad te gehoorzamen, en wond dus zich zelve zoo hoog mogelijk op tot geestelijke verrukkingen. En in het oogenblik van die hooge spanning harer verbeelding, komt juist de eerwaardige labadie binnen, en ontziet zich niet, om zijne hand te steken bij den boezem van Juffrouw de calonges.
Hilletje. Die godvruchtige Heer, die hier zoo even geweest is? Foei! foei!
Juffrouw ransdorp. Dezelfde, mijn kind!
Hilletje. En hoe liep dit af? - Vloog die Juffrouw de calonges hem niet in het aangezigt?
Juffrouw ransdorp. Het verschilde niet veel: want over dit zoo schandelijk als onverwacht bedrijf op het diepst verontwaardigd en tevens verschrikt, stiet zij hem met geweld van zich af, en was gereed, om hevig tegen hem uit te varen, toen hij, zonder te blozen, en zonder in het minst zich te ontzetten, haar toevoerde: ‘Gij zijt nog verre af van de volmaaktheid,
| |
| |
en ik vermaan u, om nederig uwe zwakheid te belijden, ja God om vergiffenis te bidden, dat gij zoo weinig aandachtig geweest zijt op de verborgenheden, die gij overdenken moest: want, zoo gij de noodige aandacht besteed hadt aan die gepeinzen, zoudt gij niet gevoeld of gemerkt hebben, wat er aan u gebeurde.’
Hilletje. En kon zich dat die Juffrouw de calonges zoo laten zeggen?
Juffrouw ransdorp. Geheel niet, zij werd geheel verontwaardiging over den deugniet, brak alle gemeenschap met hem af, en maakte, zich niet schamende te bekennen, dat zij door dien booswicht misleid was, alles openbaar - en het duurde toen ook maar korten tijd, of hij verdween uit Montauban.
Hillegonda. Ik had meer van hem ongunstig hooren spreken. Mijn brave wachtendorp had een' verregaanden afkeer van zijne gedrogtelijke gevoelens: maar ik wist niet, dat hij zulk een huichelaar en gevaarlijk schepsel was.
Juffrouw ransdorp. Ik voor mij vertrouw nimmer dweepers van welk eene soort; daar juist die onnatuurlijke spanning van hunne verbeeldingskracht, welke louter zinnelijk is, al zijn zij zoo ondeugend niet, als labadie, in zamenhang staat met ligchamelijke aandoeningen, waaraan zij zich ligter overgeven, dan lieden, die het gezond verstand, dat God den mensch gegeven heeft, laten werken, om harts- | |
| |
togten, die zooligt tot het buitensporige overslaan, te beteugelen. Wellustigen, van den stempel van labadie, brengen opzettelijk den Godsdienst in het spel bij de aandoenlijke en ligt geroerde harten der meisjes, om, onder die mom, zooveel te veiliger, hunne ondeugende oogmerken te bereiken.
Hillegonda. Gil hebt volkomen gelijk, vriendin, en spreekt er op dezelfde wijze over, schoon wat scherper, als mijn zalige wachtendorp. Ik heb hem meermalen onze dochters tegen die zoogenaamde vromen, welke bovennatuurlijke bevindengen hebben, hooren waarschuwen, omdat, wanneer men hen op de keper bekeek, en van nabij kende, zij, onder dien dekmantel van heiligheid, veelal zich in grover buitensporigheden verliepen, dan luchthartige lieden, die in de wereld verkeeren, doch welke zij naauwelijks met het afnemen van hunne hoeden of een' flaauwen hoofdknik verwaardigen, daar zij schijnen te vreezen, dat zelfs die gemeenschap hunne heiligheid bezoedelen zou.
Juffrouw ransdorp. Het is nog hetzelfde slag van volk, waarover de anders zoo zachtmoedige jezus, bij herhaling, het wee uitsprak, en niet ophield, om het, bij iedere gelegenheid, deszelfs schijnheiligheid inde bitterste bewoordingen onder het oog te brengen.
Hilletje. Maar Juffrouw ransdorp en
| |
| |
mijn lieve moeder! zegt mij dan toch, hoe zal ik best de wezenlijke vromen van die schijnheiligen onderscheiden?
Hillegonda. Om u een algemeen kenmerk daar omtrent op te geven, mijn kind! valt mij moeijelijk, maar er zijn toch verscheiden kenteekens, die, zoo zamengenomen, den waren vrome, voor welken ik diepen eerbied heb, en dien ik wenschte pader te komen, dan ik doe, van den huichelaar onderscheiden. De ware vrome geeft nooit op van zijn bidden, van zijn kerkgaan, van zijne onthoudingen, haar hij die rekent zaken te zijn, geheel tusschen hem en God, waarmede niemand te stellen heeft. Hij spreekt niet tijdig en ontijdig uit Gods woord, ja acht het te heilig, om het in de voorvallen van het dagelijksch leven te te gebruiken. Hij neemt geene bijzondere gemaakte houding of eene lijmige bespottelijk manier van spreken aan. Hij geeft niet in het openbaar, maar in het verborgene; spreekt op geene lasterende wijze van lieden, die met hem in denkwijze over het Godsdienstige verschillen, en rept nooit van bijzondere leidingen en bevindingen, die in het oog van verstandigen en van nabij bekeken, op zijn best werkingen van eene overspannen verbeeldingskracht zijn. - Zie kind! dat zijn zoo eenige losse trekken, die de ware vromen van den schijnvromen onderscheiden.
Juffrouw ransdorp. En laat ik er u dit nog mogen bijvoegen, dat gij altijd vast kunt stel- | |
| |
len, dat een zoogenaamde vrome een huichelaar is, of een knaap, die het, onder den schijn van Godsdienst, slecht met u voor heeft, die, terwijl hij van heilige zaken, bevindingen en dergelijke dingen praat, tevens, al maakt hij het juist niet zoo bont, als labadie, uwe hand grijpt, en drukt, of uwen arm intusschen streelt, en, bij het inkomen of afscheidnemen den slag waarneemt, om u met veel nadruk te kussen. - Geloof mij, lieve hilletje, dat zijn ze, die in schaaps kleederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven. Alle, om er ook nog dit van te zeggen, alle zijn te mistrouwen, dat het hun in het hoofd of wat lager hapert, die meer van den mensch willen maken, dan het weldadig liefderijk Opperwezen van den mensch eischt; die hem willen opbeuren tot eene heiligheid en volmaaktheid, die onze zinnelijke natuur overtreft, en noch door christus, noch door zijne leerlingen van den mensch gevorderd is.
De dochter van hillegonda hoorde dit alles met groote opmerkzaamheid aan, en betuigde, dat zij de lessen van hare moeder en Juffrouw ransdorp in het oog houden zou, en zich trachten te hoeden, om ooit zich in te laten met zulke gevaarlijke menschen.
‘Doe dat, mijne hilletje, zeide hare moeder, want zulke huichelaars zijn gevaarlijker dan openbare booswichten. Zij zijn het, die hun
| |
| |
voordeel bejagen door het bederven van het verstand en hart, of althans zeker van een van beide... Laat u, hoewel gij zeker nooit tot zulk eene beroemdheid als Juffrouw schuurmans zult opklimmen, en gij niet door zoovele gaven zult uitmunten, schoon u de goede God met geene spaarzame hand bedeeld heeft, laat u Juffrouw schuurmans tot een voorbeeld strekken, wat de ongelukkige dweeperij, zelss op het edelste verstand, vermag - en hoe voortreffelijke gaven zij onherstelbaar doet verloren gaan.’
Op deze wijze waarschuwde hillegonda hare dochter tegen de ellendige gevolgen der dweeperij, haar tevens eenen opregten eerbied inboezemende voor den Godsdienst zelven, en dus vermijdende het waarlijk moeijelijke, om jongelieden eenen afkeer inprentende tegen de zoo heillooze dweeperij, niet te gelijk de ware Godsdienstigheid bij hen in minachting te brengen. Tevens toonde hillegonda hierdoor, dat zij als eene echte Hollandsche vrouw doordrongen was van diepen eerbied voor den Godsdienst, zoo als die zich vooral bij haren vader vertoonde en bij de meeste der voorouderen, wanneer dezelve, niet ontaardende in eene laffe kinderachtige en beuzelachtige dweeperij, welke, de harten verweekende, de veerkracht van het echte Hollandsche karakter wegneemt, dient om het gemoed in de wisselvalligheden des
| |
| |
levens en in de verzoekingen, die onafscheidelijk zijn van eenen proefstaat, eene stemming, eene kracht te geven, geschikt om de eerste door te worstelen, en der laatste het hoofd te bieden.
|
|