| |
| |
| |
Dertiende hoofsdstuk.
Hoe veel zich sommigen in het Vaderland beloofd hadden van de aanstaande krijgsverrigtingen van 's Lands Vloot, niet alleen onder het opperbevel van den toen reeds beroemden Luitenant-Admiraal de ruiter, maar tevens onder het geleide van de Gevolmagtigden der Algemeene Staten, waar onder zich de groote Staatsman johan de witt bevond; eene aaneenschakeling van ongunstige lotgevallen veroorzaakte, dat men niet tot een hoofdtreffen kwam, ja eene geweldig besmettelijke ziekte, op 's Lands Vloot in den herfst ontstaan, noodzaakte haar in slagtmaand binnen te loopen. Schoon de Luitenant hellemans het geluk had, van die ziekte verschoond te blijven, en zich dus, staande dien geheelen zomer, op eene nuttige wijze, meer en meer te kunnen oefenen, in alles wat eenige betrekking had op het zeebedrijf, deed het hem leed, dat hij geene nieuwe proeven van heldenmoed geven kon, en, de Maas ingeloopen, kwam hij, op eenen avond, in eene vrij ongunstige luim, te
| |
| |
Rotterdam, aan het huis van zijnen broeder van waalwijk; doch het was voor hem eene aangename verrassing, aldaar ook zijne moeder in goeden welstand te mogen aantreffen, die in den nazomer, op verzoek van hare dochter, naar Rotterdam vertrokken, niet gemakkelijk van deze, in derzelver zwangeren toestand, ontslagen kon raken, daar zij allerhande voorwendsels opzocht, om het aangenaam verblijf harer moeder bij haar te rekken.
Onder deze voorwendsels was er een op zich zelf geringe, daar hillegonda geheel niet tegen het alleen reizen opzag, dat het haar aan goed gezelschap en geleide ontbrak. - Ook dit viel weg door de komst van hellemans, en, hoe gaarne en moeder en dochter verlangden, dat de scheiding nog werd uitgesteld, de eerste gevoelde te dringend de noodzakelijkheid, om bij hare overige kinderen te Amsterdam te zijn, dan dat zij, daar nu deze schoone gelegenheid zich aanbood, om met haren zoon hellemans te reizen, die mogt laten voorbij glippen. Ondertusschen kon het haar niet van het hart, om aan hare dochter het dringend verzoek te weigeren, om in het voorjaar, wanneer dezelve hare bevalling te gemoet zag, bij haar tijdig over te komen-en onder de herhaling van die belofte, namen zij een aandoenlijk afscheid. Pieter hellemans, zijne zuster goeden dag kussende, zeide lagchende:
| |
| |
‘Nu betje! als ik dan niet op zee lig te dansen, dan zal ik moeder ook komen halen, en er niet weinig grootsch op zijn, dat gij mij tot Oom gemaakt hebt.’
Bij het doorreizen van den Haag gaf hillegonda ter loops een bezoek aan den Heer constantyn huigens, die breed tegen haar uitweidde, daar haar zoon om een kort bezoek, dat hij aan een kennis gaf, eene kleine poos afwezig was, in den lof van het uitnemend goed voorkomen, en de rustige gestalte van haren zoon hellemans. ‘o, zeide hillegonda, hij is in alles het levendig afbeeldsel van zijnen vader, wiens fortuin gij door uwe voorspraak bevorderd hebt, en hij vernieuwt deszelfs geheugenis dikwerf zoodanig voor mijnen geest, dat de tranen in mijne oogen opkomen. Hebt gij misschien, (en dit is, behalve de over oude kennis en eenmaal bij u genoten vriendschap, de reden, dat ik de vrijheid gebruikt heb, u een oogenblik in uwe bezigheden te storen) hebt gij gelegenheid, om aan mijnen zoon, door uwe voorspraak, denzelfden dienst als aan zijnen vader te bewijzen? Gij zult eene Weduwe met zeven kinderen niet weinig verpligten...’ ‘Gij! riep huigens uit, gij eene Weduwe met zeven kinderen, die ik als een aankomend meisje gekend heb, toen ik reeds man en vader was. o, Al waren 't niet mijne grijze haren, zulke kenteekens zouden mij mijnen ouder- | |
| |
dom herinneren. Hoe gaarne zou ik voor den zoon doen, het geen ik eenmaal voor den vader ge daan heb; maar, toen Mejuffrouw! was mijne invloed grooter, dan op dit oogenblik. Altijd gehecht gebleven aan de belangen van het huis van Oranje, als met wiens bloei ik het heil des Vaderlands in een onafscheidelijk verband acht te staan, zouden thans mijne pogingen onnuttig zijn, en misschien meerder strekken, om zijne bevordering te vertragen en achteruit te zetten, dan dien te bevorderen. Thans is de hoogste magt des Lands in de handen van de tegenpartij van den Stadhouder, en aan derzelver hoofd staat een man van groote schranderheid en doorzigt, en van eene standvastigheid, die aan onversettelijkheid grenst: en bij wien helaas! eene aanbeveling van mij en mijne vrienden genoeg zou zijn, om de bevordering van zijne fortuin eenen grooten hinderpaal in den weg te leggen. Staatkundige verdeeldheden zijn altijd de slagboomen, tegen welke de ware verdiensten stuiten; en die, zoo zij niet eenmaal den ondergang van het Vaderland berokkenen, strekken zullen, om te beletten, dat hetzelve dien top van bloei en luister bereikt, waartoe het anders, zoo door zijne gelukkige ligging, als door de niet minder gunstige geestgeslteltenis der inwoners, bestemd schijnt.
Inmiddels verscheen haar zoon hellemans weder terug, en van zijne moeder verstaande,
| |
| |
wat haar de Heer huigens, nopens zijne aanbeveling, in dit tijdsgewricht, gezegd had, bemerkte zij duidelijk uit zijne houding, dat hij zeer wel doordrongen was van den toestand der zaken; en hij nam afscheid van dien Staatsman, met de verklaring der hope, dat er eenmaal dagen zouden komen, waarin zijne aanbeveling weder van kracht zou zijn, en er grooter eendragt, zoowel tusschen de Grooteen als onder het Volk, heerschen zou. ‘Dat hoop ik, dat verwacht ik, zeide de grijze huigens, schoon ik somtijds, om het klimmen mijner jaren, begin te wanhopen, dat ik die nog beleven zal. Gedraag u ondertusschen dapper, en vergeet, als gij voor het Vaderland vecht, dat er verschillen onder deszelfs burgers heerschen.’
Hillegonda, te Amsterdam met haren zoon gekomen, trof daar alle de kinderen en Juffrouw ransdorp in den besten welstand aan, en zag, met het uiterste genoegen, hoe men, in hare afwezigheid, gezorgd had, dat de verhuizing van Zeemansrust naar de stad in de keurigste orde geschied was. Zeer verheugd waren ook de broeders en zusters, van hunnen broeder pieter weder in hun midden te zien, en maakten er een feest van, wanneer hij hun nu deze dan gene voorvallen van het scheepsleven vertelde. Niet lang, althans niet aanhoudend, mogten zij zich in het bijzijn van hunnen broeder veblijden, daar hij meermalen te Enkhuizen langer, dan
| |
| |
eene week achtereen vertoefde, waar hij zijn aanzoek door guurtje van akswijk zoodanig begunstigd zag, dat er geen hinderpaal meer hun huwelijk in den weg stond, dan alleen zijne achterblijvende bevordering in den dienst, welke hij zich streelde, dat eene of andere gelukkige gebeurtenis zou doen geboren worden.
Inmiddels had er een voorval plaats, dat toevallig hillegonda, schoon door haren wachtendorp in ruime omstandigheden achtergelaten, in eens, tot de klasse der zeer vermogenden verhief. Dr. duarte, namelijk, die bij zijnen uitersten wil haar de helft van zijne bezittingen gemaakt had, werd door eene ziekte van slechts weinige dagen weggerukt. Hillegonda had zelfs niets van zijne ongesteldheid vernomen, toen haar plotseling een briefje, door een' der boedelredders geschreven, in handen kwam, waarbij deze' haar, behalve deszelfs overlijden, tevens berigtte, dat hij, kennende de beschikkingen, die de overledene over zijne nalatenschap gemaakt had, wist, welk een ruim aandeel haar in dezelve was toegelegd.
Hillegonda was echter meer door het plotselinge van de tijding zijnes doods, dan door het daaraan verknocht berigt getroffen. Juffrouw ransdorp bemerkte hare ontsteltenis onder het lezen van dit briefje, waarop, zij aan de dienstmeid berigtte, dat geen antwoord noodig was, en hillegonda antwoordde op hare vraag naar
| |
| |
de reden van dien zoo zigtbaren schrik: ‘Ik krijg daar de tijding van den dood van den goeden Dr. duarte. Slechts drie dagen is hij ziek geweest, en hij is niet meer. Ik ben er zeer door getroffen: ik heb altijd veel, zeer veel achting voor hem gehad. Hij was een vriendelijk beminnenswaardig en hulpvaardig man. Ik heb meermalen gewenscht, dat mijne pligten mij niet verboden hadden mij met hem nader te verbinden’ - en nu verhaalde zij in het breede aan hare vriendin, hoe hij onlangs nog pogingen had aangewend, om haar tot een huwelijk te bewegen, tevens, zooveel als zij achtte, dat behoudens de allezins onbevlekte nagedachtenis van Dr. duarte bestaanbaar was, er bijvoegende van de ongelukkige genegenheid, die hij voor haar, staande het huwelijk met hellemans, had opgevat. Zij deed dit alles, schoon zij het aan hare beste vriendin verhaalde, op eene zoo voorzigtige wijze, dat er niets in doorstraalde van zekere verheffing op hare toen plaats hebbende bekoorlijkheid, of de standvastigheid harer deugd; ja dat zij geene de minste aanleiding gaf, dat bij hare vriendin de gedachten zouden oprijzen, als of, hetwelk ook verre was van plaats gehad te hebben, immer door duarte een wezenlijke aanslag tegen hare deugd ondernomen was. Zij liet ook hare vriendin niet onkundig, wat de boedelredder haar geschreven had, ten aanzien van de erfstelling van duarte ten haren voor- | |
| |
deele, maar terwijl dat alles nog in het onzekere was, gaf zij te kennen, da tzij, zoo het misschien veel minder beteekende, dan er de boedelredder ophef van scheen te maken, geene zwarigheid maken zou, om dat vriendschapsblijk te aanvaarden.
Tegen den dag der begrafenis werd hillegonda verzocht, om dezelve bij te wonen, en daar zij zulks in het eerst weigerde, werd zij vervolgens door een mondeling verzoek van een' der boedelredders daartoe gedrongen, dewijl hare tegenwoordigheid, althans bij de lezing van het Testament, hem ten uiterste aangenaam wezen zou. Hillegonda liet zich overhalen, en zat onder de vrienden en magen des overledenen, waar onder de naaste een achterneef en achternicht (want Mejuffrouw duarte te Alkmaar was reeds voorlang kinderloos overleden) waren, met welke de overledene weinig of geene gemeenschap gehouden had; niet om zekere familie-on-eenigheden, maar uit hoofde van verschillende betrekkingen en het burgerlijk leven: en, daar duarte geheel de man niet was, om zich door bezoeken te laten vleijen, om, bij gelegenheid zijner aflijvigheid, uit dien hoofde staat op een grooter deel der erfenis te maken, en hij ook nog van die jaren was, dat hij nog lang bezitter van zijne goederen zou hebben kunnen blijven, had men geheel geen werk gemaakt, om die gemeenzaamheid aan te kweeken. Hillegonda was dus, toen de overledene, welks stoffelijk over- | |
| |
schot zij met de oogen van eene vriendin en een hart vol aandoenlijke herinnering beschouwd had, ter deure uitgedragen werd, de meeste van allen aangedaan, en zij schaamde zich niet, den dood van eenen waardigen vriend, en eenen verdienstelijken geneesheer, die haar en de haren zoovele bewijzen van onbaatzuchtige trouwe en gedienstigheid gegeven had, met tranen, die uit haar hart opwelden, te vereeren.
Nadat zij, welke de begrafenis hadden bijgewoond, want het begon toen ook reeds te Amsterdam, vooral na den laatsten pesttijd, in onbruik te komen, dat de vrouwen in huiken de begrafenis vergezelden, waren teruggekomen, en met ruime teugen wijns verkwikt waren, vertrokken allen, behalve het klein getal van de familie en de boedelredders, die onder de begrafenisgangers ook den Notaris hadden laten noodigen, welke het Testament van duarte gemaakt had. Uit helzelve bleek nu, bij de voorlezing, dat hij zijne familie, welke hem slechts zoo van verre bestond, dat hij geheel vrije handen in de beschikking over zijne achter te blijven goederen had, voor de helft tot erfgename stelde, en voor de andere helft hillegonda buisman, laatst Weduwe Ds. izaak wachtendorp. Hierbij had hij den Notaris, die anders het Testament opgesteld had in de brabbeltaal der Regtsgeleerdheid, schoon hij zelfs dezen daartoe met moeite had overgehaald, omdat het van den ellendigen slen- | |
| |
drum afweek, letterlijk doen plaatsen. ‘De Testateur maakt deze beschikking ten voordeele van de genoemde persone, uit hoofde der hartelijke en ongeveinsde hoogachting en genegenheid, die hij sedert eene lange reeks van jaren voor haar gekoesterd heeft. - Ongunstige omstandigheden, die noch van hem, noch van haar afhingen, hadden altijd eene wettige en nadere vereeniging, voor haar bovenal, ongeraden of ongeoorloofd gemaakt. Zij was ondertusschen die op aarde, aan welke hij alle zijne goederen en bezittingen, die hij met den dood achter zou laten, liefst in handen stellen zou, omdat hij aan de eene zijde zich overtuigd hield, dat dit haar in eene geheel onbekrompene ruimte zou brengen, en zij aan de andere zijde daarvan meer voldoening zou kunnen geven aan de weldadige inspraak van haar edel hart en echt Christelijke gevoelens. Hij had echter geoordeeld, dat hij zijne familie niet geheel teleur stellen moest, en had zich daarom tot de helft bepaald. Van zijne familie verwachtte hij, dat zij geene poging zouden doen, om hillegonda buisman de vrucht zijner erfstelling te betwisten, want dat, bij de eerste poging van één lid derzelve, hij wilde geacht worden, de helst niet ten hunnen voordeele gemaakt te hebben, maar als dan wilde hij, dat zijn geheele nalatenschap aan hillegonda buisman in vollen vrijen onbezwaarden eigendom overging.’ Dit laatste gedeelte had verder de Notaris met al die kunst- | |
| |
termen bekrachtigd, welke genoegzaam waren om bij den eersten kik van ontevredenheid der familie hillegonda volstrekt eigenaresse te maken van alles, wat Dr. duarte had nagelaten.
Hillegonda was zeer ontroerd bij de voorlezing van dezen uitersten wil, en vooral bij dat gedeelte, waarin hij de zoo hartelijke blijken van ongeveinsde genegenheid en achting haar als uit het graf toeriep. Nadat de Notaris vertrokken was, en zijne komplimenten aan hillegonda en de overige erfgenamen met diepe aanbeveling van zijn' persoon ten hunnen dienste had afgelegd, gaven de boedelredders opening van den staat des boedels, zooverre zij inzien in denzelven hadden, hetwelk hen verzekerd had, dat het kapitaal aller verwachting zou overtreffen. En het hun zoo in het ruwe noemende, waar beneden hetzelve zeker niet zijn zou, zeide hillegonda terstond: ‘o Het is te veel,... te veel. Ik schaam mij om zulk eene erfenis van eenen mij geheel vreemden te aanvaarden.’ De oudste boedelredder beduidde haar, dat zij als moeder van zoovele kinderen, naar zijn gevoelen, geene vrijheid had om van eene zoo uitstekende vermeerdering van haar vermogen afstand te doen. Hillegonda beseste dit bij nader nadenken. ‘Is er, vroeg zij, in dezelfde ontroering, is er ook iemand onder de verste aanverwanten van mijnen overledenen vriend, dien hij heeft overgeslagen, of welke zich in eenige engte bevindt, dan verzoek ik
| |
| |
dat de vrienden zich verklaren. Ik ben genegen, om dezelve, op alle mogelijke wijze, bij te staan, en, zoo er ooit iemand uwer zich in eenigen nood of verlegenheid mogt bevinden, dat hij zich tot mij vervoege, ik zal mij verpligt achten, om, als handelende in den geest van den waardigen overledenen, dien op alle wijze bij te staan.’ Geen der vrienden kon zich zulk een voorwerp herinneren, en allen namen met dankbaarheid het zoo welmeenend aanbod van hillegonda aan, in welke zij de rondborstige edele en beminnelijke vrouw zagen doorstralen bij elken opslag der oogen, die hare woorden bevestigde, en haar verhief boven alle verdenking, van immer op den versten afstand eenige pogingen te hebben aangewend, om zich door de genegenheid en achting, die haar Dr. duarte toedroeg, te bevoordeelen. Alleen een oud vrouwtje, van over de tachtig jaren, eene oud-moeije zijner moeder, welke hij echter mede wel bedacht had, kon niet nalaten, met een' zucht te zeggen: ‘Ik hoop, dat mij onze lieve Heer bewaren zal, dat ik ooit genadebrood uit de handen van Mejufforuw zal behoeven te ontvangen. Neef duarte heeft zijn testament gemaakt, zoo als hij het gemaakt heeft... maar ik zeg met het ouwe spreekwoord, die gerust wil sterven, laat zijn regte erven erven. Nu God zij zijne arme ziel genadig!’ De overige ersgenamen werden al beangst, dat er meerder
| |
| |
komen zou, en baden Juffrouw wachtendorp, dat zij dit gezegde niet ten kwade zou opnemen; dat die oude vrouw de zwakheid had van verbazend op het geld gesteld te zijn, waarvan zij haar verscheiden staaltjes influisterden: Hillegonda zeide grimlagchende: ‘Maakt u toch niet ongerust, ik ben volkomen doof voor de woorden van eene zoo ongelukkige: want ik ken geen ongelukkiger, dan een oud gierig mensch, dat met zijn eene been in het graf gaat, en nog naar het goud dorst, waarvan een zoo klein gedeelte genoeg zal zijn, om hem een huisje van zes planken te bezorgen.’
Het oude wijfje hoorde deze aanmerking van hillegonda, en kon niet nalaten van te zeggen: ‘Als men ruim twee tonnen gouds van een' wild vreemden, (ja van een wild vreemde zoo het hiet,) erft, kan men makkelijk zoo praten... maar ik arme oude ziel, die slechts zoo ik wel gecijferd heb mij met even twintig a een- en- twintig duizend guldens moet te vreden stellen...’ Nu ging de boedelredder naar het oud onvergenoegd gierig schepsel toe, en bragt haar tot stilzwijgen met het krachtig argument, uit het Testament ontleend; kunnende zij, schoon tot zwijgen gebragt op dit punt, niet nalaten te schrollen, op het eenigzins ruim gebruik van den kostelijken wijn, die zoo goed voor arme kranke menschen was, en die ook toch voor
| |
| |
een gedeelte van hare erfportie af ging. Zij maakte het hiermede zoo grof, dat eindelijk hillegonda getroffen door die hatelijke aanmerking omtrent de armen, haar op eene levendige wijze toevoerde: ‘Mejuffrouw! ik heb mij tot nog toe alles laten welgevallen, uit hoofde van uwe hooge jaren en ongelukkig karakter, maar gij moet u niet voorstellen, dat ik zwijge, uit hoofde van eenige vreeze. Weet dan, dat ik uwe aanmerking bij het matig gebruik van den goeden wijn, ter dezer gelegenheid, en dat dezelve aan de armen en kranken zou kunnen gegeven worden, toeschrijf aan dezelfde lage bekrompenheid van ziel, waarmede een zekere judas iscarioth de goede maria, die met een pond van onvervalschten Nardus, ten bewijze van liefde en eerbied, de voeten van den Heiland zalfde, zoodat zich deszelfs zoete geur door het geheel vertrek verspreidde, moeite aandeed, onder voorwendsel, dat de zalve tot een' hoogen prijs verkocht, die verkoopprijs aan de armen zou hebben kunnen worden gegeven.’ Binnens monds, zoodat eene nabij zijnde nicht het echter hooren kon, mompelzij: ‘Die lieve vriendin van Neef duarte is mooitjes scherp, en nog al fschriftuurvast, nu zij is eene Dominees Weduwe, God beter 't...’ Na dit gezegd te hebben zweeg zij - en na weinige weken, sloot de gierige haar' mond voor altijd, zonder dat zij iets van de nalatenschap van
| |
| |
duarte genoten had, dan een half glaasje wijn, dat zij, het zichzelve misgunnende, bij zijne begrafenis met angstvalligheid genuttigd had.
Hillegonda was zeer diep getroffen, toen zij te huis gekomen overdacht, in welk eene ruimte van aardsche bezittingen zij plotseling gesteld werd, en op haar bedde, vervingen, snel op een elkander de volgende gedachten. ‘o God! verzuchtte zij, nog doordrongen van het verschrikkelijk voorbeeld der gierigheid in de oudmoeije van duarte: o God! onder wiens toelating ik eene rentmeesteres van zoovele aardsche goederen, misschien slechts eene korte poos worden zal, bewaar mij voor de gierigheid, die zoo dikwerf geboren wordt te gelijk met het bezit van rijkdommen. - En nu overlegde zij de beste wijze, waarop zij, met de toekomende schatten, de meeste gelukkigen zou maken. Zij besloot alle verandering in haar huishouden achter te laten, maar alle de inkomsten van haar kapitaal, van duarte geërfd, te begruiken, om aan de edele neiging harer ziel ruime voldoening te geven, waarin zij zich alleen door hare omstandigheden, en de gebiedende noodzakelijkheid, om voor de instandhouding harer uitgebreide huishouding te zorgen, bekrompen had. Ook had zij, behalve de armen, die zij bij den dood van haren aatsten man, op denzelfden voet, als bij zijn leven, onderhield, verscheiden waardige oude ziekelijke lieden, ook vrouwen,
| |
| |
die op het uiterste liepen, of dadelijk in het kinderbed lagen, die zij, geheel in stilte, maar zoo ruim mogelijk, bijstond. Nog eens verhief zich hare Godvruchtige ziel tot haren Hemelschen Vader, zeggende met dankbaarheid; ‘Goede God! goede God! ja nu, nu zal ik ten minste nog eenigen tijd aan den wensch van mijn hart, omnogruimer weldaden onder mijne behoeftige broeders en zusters te verspreiden kunnen voldoen. U zij dank, u zij dank!’ En in eenen aangenamen droom van de genietingen, welke zij door die stille bedrijven smaken zou, sliep zij in met de gerustheid van eene ziel, welker hoogste wensch is wel te doen.
Hillegonda verheugde ook nu hare elizabeth met een zeer kostbaar stel kanten, voor het doopkleed van het aanstaande kind en velerhanden toestel, tot de luijermand behoorende. Vooral verheugde zij haren pieter, die staande den winter met zijne guurtje eenige dagen bij haar doorbragt, bij gelegenheid, dat hij zich beklaagde, dat zijne zoo zeker gehoopte bevordering achterbleef, en hem andere min verdienstelijken, door voorspraak, of door meer bekend te zijn bij den Raadpensionaris de witt, over den kop sprongen. ‘Hoort, lieve kinderen! zeide zij, met pieter en guurtje alleen zittende, bekommert u niet te zeer over de onaangename te leurstellingen, die gij ondervindt, door dat mijn zoon niet naar zijne
| |
| |
verdiensten of wensch bevoderd wordt. Thans in het felst van den oorlog kan hij zich niet aan den dienst onttrekken, zonder dat hij den schijn zou hebben van lafhartigheid of onvergenoegdheid, en dat zou ik zeer ongaarne zien. Ook hoor ik spreken, dat men gegronde hoop heeft, dat de zaken tusschen de oorlogende mogendheden zich zullen schikken. Hoe het zij, als gij binnen twee jaren geen Kapitein wordt, zal ik zorgen, dat uw inkomen zoodanig is, dat gij, met uw tractement als Luitenant er bij, eene huishouding als fatsoenlijke lieden kunt ophouden... en, zoo ik intusschen kwam te sterven, dan zal uw aandeel wel zoo groot zijn in mijne nalatenschap, dat gij, zonder het tractement van Luitenant er bij te voegen, op eenen matigen voet, met uwe vrouw leven kunt.
‘God beware ons, zeide hellemans, dat ons zulk een ongeluk zou overkomen!..’ En guurtje rees schichtig van haren stoel op, omhelsde hillegonda, en haar, met tranen in de oogen, kussende, zeide zij:’ o Lieve toekomende moeder! maak mij niet bedroefd door zulke gedachten... Gij zijt immers nog niet oud...’ ‘Niet oud, hernam hillegonda; neen, lieve kinderen, maar toch veel meer dan de helft van mijne tijdgenooten, zijn zeker reeds verdwenen. Bedenk, dat ik reeds twee mannen verloren heb. Was ook uw vader, guurtje! niet een tijdgenoot van mij?.. Het is wel aan den eenen
| |
| |
kant, mijne kinderen, groote dwaasheid, om zich te bekommeren over den duur van ons leven, tot welks verkorting wij veel, maar tot welks eigenlijke verlenging wij door alle zorgen niets kunnen toebrengen; maar aan den anderen kant is er geen tijdperk des levens, dat het niet nuttig is voor den mensch, dat hij zich de mogelijkheid van eene spoedige verhuizing voorstelt, en vooral wanneer de jaren zoodanig beginnen te klimmen, dat men bijna de helft eener eeuw zich op de wereld bevonden heeft,-dan nog heele wijdstrekkende uitzigten te maken, is althans niet van dwaasheid vrij te spreken. Maar gelooft mij, gelooft mij... ik wil gaarne nog wat bij u blijven... om, als het God blieft, eene vrolijke gast op uwe bruiloft te zijn.
De jonge lieden zegenden moeder hillegonda, toen zij haar verlaten had, en zoo deden allen, met welke zij in eenige naauwe betrekking stond, en welke zij nu niet alleen door raad, maar door daad, bijstand kon bieden. Haar Makelaar ried haar aan, toen zij de penningen van de nalatenschap in handen kreeg, om dezelve alle te beleggen in Schuldbrieven opden Staat gevestigd, welker prijzen door den oorlog, en door het finantiele plan van vermindering der renten, dat de Raadpensionaris in het hoofd had, tot lage prijzen daalden, en waarvan hij haar gouden bergen beloofde; maar
| |
| |
hillegonda, ziende de gestadige oorlogen en staatkundige beroeringen, waarin ons Land betrokken was, besteedde geen groot gedeelte aan Lands-schuldbrieven, op welke den schuldeischers, als het nood deed, weinig regt zou gedaan worden, daar de Staat zelve de schuldenaar was. Zij liet veel lands in de Beemster en andere streken aankoopen, en hield eene ruime kas, om altijd eerlijke lieden, die zich in nood bevonden, door haar vermogen bij te staan, tegen eene rente, nooit hooger, dan die van het land, welke zij, in haar geval, voor woeker zou gehouden hebben. Nooit wilde zij in eene bekrompenhied zijn, die onnoodzakelijk was, en als men die zich zelve veroorzaakt, uit inhaligheid geboren, eene regtstreeksche strekking tot karigheid heeft, die zoo na grenst aan gierigheid; en tegen dit gebrek des ouderdomswas hillegonda steeds met de zorgvuligste en naauwgeszette oplettendheid op hare hoede. - Zij kon niet nalaten, toen de Raadpensionaris eenigen tijd later de rente des lands, van vier op drie ten honderd, door zijne Meesters, de Staten van Holland, ten voodeele van 's Lands kasse, maar zoo zeer schadelijk voor de Ingezetenen, Rentheffers van den Staat, althans een hoogst verderfelijk voorbeeld voor volgende dagen gevende, verminderde; zij kon toen niet nalaten, de zoodanige, welke het grootst gedeelte van
| |
| |
hun vermogen in die schuldbrieven belegd hadden, en zich nu over die (zoo zij het noemden) willekeurige vermindering van renten beklaagden, een weinig van onvoorzigtigheid te beschuldigen, geboren uit vreesachtigheid, gemakkelijkheid of baatzucht.
|
|