| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
De voorspelling van den arts, ten aanzien der herstelling van hillegonda, werd binnen zeer korten tijd bewaarheid, en, schoon het haar nog eene poos aan krachten bleef ontbreken, daar ook de grootste felheid van den winter was geweken, kwamen die als van zelve weder. Daar natuurlijk de Utrechtsche Doctor het vertrouweu der familie gewonnen had, en duarte zich nog binnen Amsterdam, schoon de pestziekte geheel had uitgewoed, bleef ophouden, gaf de eerste van tijd tot tijd een bezoek aan wachtendorp, en schreef hem zoodanige middelen voor, als bij oordeelde, dat in zijnen toestand geschikt waren, om hem het overschotje levens niet geheel ongemakkelijk door te doen brengen, en den brozen draad van hetzelve nog eenigermate te rekken: maar de kortstondige ziekte van hillegonda, welke zoodanigen angst in zijnen geest verwekt had, en de schok der blijdschap, welken hij naderhand had ondervonden, waren beiden even nadeelig voor hem ge- | |
| |
weest, en hadden de vertering van zijne krachten versneld. Met het begin van den winter was hij genoegzaam binnen zijne kamer gebannen, en met deszelfs einde bragt hij naauwelijks een uur meer op den stoel door, daar hij al den overigen tijd op zijn bed sleet. In den aanvang van den winter kon hij nog een goed gedeelte van den dag met lezen doorbrengen; maar als hem nu hillegonda of elizabeth een half uur achter elkander voorlas, verzocht hij, dat zij zouden uitscheiden, omdat hij het dan niet langer in zijn hoofd verdragen kon. Alles bleef hij intusschen van het naderende voorjaar, van den zoogenaamden zoeten tijd, verwachten, zoo althans liet hij zich meermalen uit tegen hillegonda, wanneer haar gelaat buitengemeen treurig stond.
Inmiddels kwam al langzamerhand de lente met hare bekoorlijkheden en zwoele luchten terug. - de geheele natuur kreeg een nieuw leven, en alles scheen met nieuwe krachten bezield te worden: maar op wachtendorp had zij geene uitwerking. Integendeel werd hij nu met veel moeite van het bed op den stoel getild, en zijne eenige inspanning was, dat hij zich door hillegonda nu en dan een of ander Hoofdstuk uit het Nieuwe Verbond, en wel dezulke voor liet le zen, waarin, of door den Zaligmaker der wereld, of door deszelfs verlichte Leerlingen, meer onmiddellijk op een' staat van heerlijkheid,
| |
| |
na den afloop van dit tijdelijk bestaan gewezen werd.
Schoon hij al vast in krachten afnam, was de eene dag vrij gelijk aan den anderen, en raakte hillegonda, die zich nu weder sedert weken geheel aan zijne oppassing gewijd had, zoo zeer daar aan gewoon, dat zij met alle bedaard heid en kloekmoedigheid van geest haren geliefden Echtgenoot bijstand bood; zelfs, als het denkbeeld eener misschien nabijzijnde scheiding haar nu en dan bedroefde, was zij gewoon, om die treurigheid onder een vrolijk gelaat te vermommen, omdat wachtendorp, zoo hij slechts eenen zweem van treurigheid zag, vermoedde, dat er iets aan hare gezondheid haperde.
Het was ook voor het aandoenlijk gestel van wachtendorp een nieuwe schok, toen de oorlog tusschen de Staten dezer Landen en de Kroon van Engeland weder uitgebroken zijnde, de jonge hellemans, als Luitenant geplaatst op een der schepen van oorlog op de Vloot, die in de lente zou uitloopen, hem vaarwel zegde. Hij had hem altijd met de liefde van een' eigen vader bemind, en was ook steeds met allen liefde en eerbied, die een zoon aan zijnen vader schuldig is, door hellemans bejegend geworden. Hillegonda had wel langzamerhand hem voorbereid, dat den eenen of anderen dag de Luitenant naar zee zou moeten, maar het scheen, dat hij dat denkbeeld te treurig vond,
| |
| |
om het een' diepen ingang in zijn hart te laten hebben. Althans het was nu zoo verre gekomen, dat hellemans den volgenden dag zou vertrekken, en wel des morgens vroeg. Nu moest er bij hillegonda het hooge woord uit, en zij zag dat wachtendorp zeer treurig werd, toen hij van haar het zoo kort op handen zijnde vertrek van haren zoon vernam, en hoe hij het maar ten halve hollijkte, dat zij het zoo lang verborgen voor hem gehouden had.
De Luitenant hellemans kwam nu mede en verhaalde, zooveel de zwakheid van wachtendorp toeliet, hoe zich de Staten in postuur stelden tegen karel den IIden, Koning van Engeland, die, ondankbaar genoeg omtrent het goede, dat hij hier te lande van de Staten, in zijnen beklemden en verstooten toestand, genoten had, hun nu den oorlog had verklaard. Hij verhaalde hem, hoe hij op het schip van auke stellingwerf, Luitenant Admiraal van Vriesland, geplaatst was, en de geheele Vloot zeilreê lag. Nadat hij dit een en ander zijnen vader wachtendorp vermeld had, vatte deze het woord: ‘En gij komt dan nu afscheid van mij nemen... niet waar? hellemans! - Gij doet daar wel... zeer wel aan; want het zou wel mogelijk zijn, als ik zoo blijf verzwakken, dat wij elkander niet weêr zien, hier op de wereld. Sedert ik met uwe moeder getrouwd geweest ben, en wij daardoor in eene
| |
| |
zeer naauwe kennis en betrekking gekomen zijn, kan ik mij niet herinneren, dat er tusschen ons ooit iets voorgevallen is, waaromtrent wij van een van beide zijden elkander iets hebben te vergeven.... Veel is er integendeel van uwe zijde gebeurd, waardoor gij het genoegen van mijn leven vergroot hebt, en daar voor zeg ik u dank, hartelijk dank... [Hier hield wachtendorp een oogenblik van vermoeidheid op, en ging toen voort.] Ik zal u nu niet herhalen, wat ik, bij voegzame gelegenheden, en onder anderen, toen gij lidmaat der Kerke werd, op uw hart gedrukt heb. Ik hoop, dat gij dit zult onthouden hebben... Het eenige dat ik nu kan, is een kort Gebed, en laat dat, om alle verdere ontroering te vermijden, mijn afscheid wezen. Kom, leg uwe handen in de mijne.’
Hellemans deed alzoo. Hillegonda stond op eenen kleinen afstand dit aandoenlijk tooneel aan te zien, en nu, na eene poos gerust te hebben, verhief wachtendorp het hoofd ten hemel, en bad: ‘Stort, o eeuwig goede God! wiens genade zonder mate ons bekend is in jezus christus, stort uwen zegen uit over dezen jongeling. Geleid hem door uwe hand zelfs door de groote wateren der zee. Zijt hem een rondas en schild in den strijd. Dat hij bovenal den goeden strijd des geloofs strijde; opdat wij elkander eenmaal weder mogen zien, in de verblijven des eeuwigen lichts, om nooit
| |
| |
weder te scheiden, Ik bidde U dit met allen demoed, in den naam van jezus christus, Amen!’ Dit gezegd hebbende, gaf wachtendorp op het voorhoofd van hellemans den kus des vaderlijken zegens, en helleman's vaders handen aan zijnen mond brengende, was dezelve niet in staat om meer uit te brengen, dan: ‘God zij met u!’ ‘Ga dan nu maar heen, goede jongen!’ zeide wachtendorp, nog eens hem de hand drukkende, en viel van vermoeidheid in zijn hoofdkussen neder.
Hillegonda wenkte hellemans, dat hij vertrekken zou: en nadat zij zich zelve zooverre van hare aandoening en hersteld had, dat zij weder spreken kon, ging zij met eene geestrijke hartsterking, haar voor haren Echtgenoot, bij onvoorziene toevallen, door den geneesheer voorgeschreven, naar wachtendorp, en bood hem dezelve, op de minzaamste wijze aan, hem in zijn bedde opbeurende - Hij nam dit uit hare vriendelijke hand, en hillegonda voegde er bij. ‘Dank, mijn lieve man, voor het zoo echt Christelijk en regt vaderlijk afscheid aan mijnen zoon. Ik kan het u niet vergelden.. maar dat doe God.../’ ‘ô, zeide nu wachtendorp, ik voel, dat mij de hartsterking, die gij mij toereikt, mijne uitgeputte krachten terugroept, maar die weinige woorden van opregte dankbaarheid, die tranen, die ik in uwe oogen zie glinsteren, verkwikken mij... naar de ziel.’
| |
| |
Den volgenden morgen wilde de Luitenant hellemans, met de meest mogelijke stilte, daar hij ook 's avonds te voren reeds van zijne moeder een zeer aandoenlijk afscheid genomen had, vertrekken: maar alle zijne broeders en zusters en zelfs Juffrouw ransdorp waren, schoon mede zeer stil, om wachtendorp met zijne vrouw niet in hunnen slaap te storen, opgestaan, en deden hem, totdat hij in de schuit, die Zeemansrust voorbijvoer, stapte, uitgeleide. De broêrs wuifden hem, toen hij afvoer, met hunne hoeden, en de zusters met hare zakdoeken, die bij het afschied nemen voor den dag gekomen waren, toe, zoolang zij hem zien konden, en tot dat eindelijk de schuit, bij eene naburige bogt van de Vecht, uit hunne oogen, met hunnen geliefden broeder, verdween.
Nu verliepen er nog acht dagen, en het was in het midden van Bloeimaand. Wachtendorp, die nog den vorigen dag een bezoek van Dr. duarte gehad had, welke hillegonda verklaarde, dat haars mans zwakheid tot eene zeer groote hoogte was geklommen, had zeer gerust geslapen, gevoelde geene pijn, geene drukking meer, en betuigde hillegonda, dat hij in geen' tijd, die hem heugde, zoo opgeruimd geweest was. Hij gevoelde zelfs ook eenigen trek tot ontbijten, maar zij moest vooraf hem het genoegen doen, van hem op den ziekenstoel te helpen. ‘Het is zulk fraai
| |
| |
weêr... zeide hij, en hoe life zingen de vogels...’
Hillegonda voldeed met alle teederheid en voorzigtigheid aan zijnen wensch. In zijnen stoel gedoken, ging hij voort: ‘o Open, open dit venster, lieve vrouw! laat ik de lieve Meilucht eens inademen, die zal... die zal mij regt goed doen... die zal mij verkwikken.’ Schoon hillegonda aarzelde, om aan een wensch van wachtendorp, die haar zoo vreemd voorkwam, te voldoen, bewilligde zij eindelijk in denzelven. Toen barstte hij uit: ‘o Heere! hoe groot zijn uwe werken, gij hebt ze allen gemaakt. Wat moet uw Hemel schoon zijn, daar al dit Aardsche reeds uwer handen werk verkondigt!.. (Na een poosje zwijgens.) Hillegonda! gij moest eens onze kinderen hier laten komen, opdat zij met ons die heerlijkheid Gods in hare volle pracht aanschouwen....’ Hillegonda kantte zich hier eenigermate tegen, maar zij ontdekte, dat dit een' zeer verdrietigen trek op zijn aanschijn deed geboren worden, en willende voorkomen, dat deze kleine ontevredenheid geen' ongunstigen invloed op zijn gestel had, ging zij voor eenige oogenblikken uit het vertrek, en verhaalde haren kinderen den eenigzins bijzonderen wensch van hunnen vader. Allen maakten zich terstond gereed, om haar te volgen, en hillegonda ging hen voor, maar... o ontzettend schouwspel! De man, die
| |
| |
straks blijken van zoo schijnbaren lust gegeven had, als in geene weken plaats had, was, bij hare terugkomst, in elkander gezegen; het hoofd hing op de borst; zijne open oogen stonden stokstijf, en bij de nadering van hillegonda scheen hij met zijne hand nog eene poging te willen doen, om die aan haar toe te steken; maar dezelve gleed krachteloos en slap aan zijne zijde neder.
Schoon hillegonda eerst met schrik op dit gezigt terugdeinsde, hield zij, den beseffeloozen staat van wachtendorp aanschouwende, denzelven voor eene bezwijming, gelijk hij het laatste vierdedeel jaars meer had gehad. Zij gebruikte dus, terwijl nu de kinderen vast binnenkwamen, het gewoon middel in dit geval; maar zijn hoofd in haren arm nemende, om hem hetzelve onder den neus te houden, gaf hij eenen hevigen snik - en hij was niet meer. - Hillegonda kon het niet gelooven, doch Juffrouw ransdorp zich niet bedwingen, van uit te reopen: ‘Hillegonda. uw man sterst!...’ Elizabeth, die nooit eenen stervenden had bijgewoond, trad achter uit, en de overige kinderen, tot het kleinste toe, vlogen uit de kamer, uitgezo derd wilhelmina, de oudste voordochter van wachtendorp, die, even als hillegonda, nog niet overtuigd van 's vaders dood, hare moeder behulpzaam was in het toedienen van middelen, welke zij nog hoopte, dat den dierbaren man bij het leven zou be- | |
| |
houden... maarreindelijk werd hillegonda meer en meer overtuigd, dat hare dierbare wederhelft den laatsten adem had uitgeblazen. Hem aan baar' boezem geklemd houdende, zonk zij in eene sprakelooze droesheid, met haar hoofd op zijnen schouder... ‘Dood! dood! is het mogelijk?’ waren de eenige woorden, die zij, tusschen hare afgebroken snikken, kon uitstamelen. En het viel hare vriendin ransdorp zeer moeijelijk, om haar langzaam van het lijk te verwijderen. Ja eer dit hillegonda toeliet, moest zij in de volle ontroering harer ziele herhalen, hoe hij, slechts weinige oogenblikken geleden, niet alleen de klaarste bewijzen van een helder verstand gegeven had, maar zelfs in eene godsdienstige verrukking was weggezonken geweest. ‘En nu... nu, besloot zij, is hij niet meer,... o mijne vriendin! mijn dierbare wachtendorp, mijne vreugde, mijn troost op aarde is niet meer.’
Ondertusschen waren de dienstboden en de tuinman, benevens den boer, op de plaats wonende, mede toegeschoten, en hillegonda, hoe diep bedroefd zij ware, gaf bevel het lijk uit den stoel en in het bed te tillen, en het daar onaangeroerd te laten liggen, tot dat de Doctor hetzelve zou gezien en haar ten volle verzekerd hebben van den dood van haren man. Hillegonda, na nogmaals met treurige aandacht het lijk bezigtigd te hebben, verliet, ondersteund door Juffrouw ransdorp, de kamer, en bad
| |
| |
hare vriendin, in de eerste oogenblikken harer droefheid, op hare kinderen acht te geven, en te zorgen, dat de nadeelige gevolgen van den schrik zooveel mogelijk werden afgeweerd.
Het duurde niet lang, of Dr. duarte, welke den vorigen dag verschijnsels bij wachtendorp ontdekt had, welke hoogstwaarschijnlijk eene nabijzijnde ontbindign kenteekenden, kwam op Zeemansrust, en overtuigde zich weldra van de zekerheid van het overlijden van wachtendorp. Hij maakte nu hillegonda den dood bekend van eenen man, met wien zij eenige jaren een gelukkig leven geleid had, die over hare voorkinderen, en zijne kinderen bij eene andere vrouw verwekt, en over het dochtertje van hun, beide, een zoo liefderijk vader geweest was, dat niemand immer eenig onderscheid in zijne behandeling van de kinderen der verschillende huwelijken bespeurde.
Veel, zeer veel onderscheid was er tusschen deze droefheid van hillegonda, hoe diep, hoe groot en hartelijk en die, welke haar bij de plotselinge tijding van den dood van hellemans overviel. - Behalve de meer geklommen jaren en daardoor toegenomen bezadigdheid van gestel bragt hier ook veel aan toe, dat zij nu eens met meerder dan met minder zekerheid zich voorspeld had, dat zij waarschijnlijk haren dierbaren wachtendorp zich in het graf zou zien vooruitgaan. Nu hadden er geene woeste vlagen van droef- | |
| |
heid plaats, en onder het storten van tranen weidde zij, met de gelatenheid eener Christinne, uit, over de voortreffelijke hoedanigheden van het hart van haren wachtendorp, en hoe het haar streelde, dat zij hem, met stervende lippen, den lof van zijnen Schepper had hooren verkondigen. Van tijd tot tijd ging zij, toen haar man in de kist gelgd was, nu met den een, dan met den ander, het lijk van den afgestorvenen beschouwen. Eens werd zij hierin vergezeld van hare dochter elizabeth, en derzelver toekomenden Bruidegom van waalwijk. ‘Ja kinderen! zeide zij nu met eenen aandoenlijken ernst; ja kinderen! die elkander zoo hartelijk bemint, voor een uwer zal hoogst waarschijnlijk ook eens de dag komen, dat het koude lijk van een van beide de treutige voorbode is van het lot, dat den overblijvenden ook eenmaal treffen zal. Maar God geve, dat hij lang voor u verwijderd zij,’ - Op een' ander tijd stond zij bij hetzelve met wilhelmina en sophia, de twee voordochters van haren wachtendorp, en de jongste liet zich ontvalen: ‘Nu zijn, nu zijn wij weezen, en alles kwijt met den goeden vader, die overmorgen in het graf zal zinken...’ ‘Wat zegt gij daar, sophia? zeide hillegonda, wat zegt gij... vergeet gij, dat ik nog leef... dat ik uwe moeder ben... Lieve sophia, lieve wilhelmina! ik bid u, en wel in de tegenwoordig- | |
| |
heid van het lijk van uwen vader, dat gij mij verklaart, wanneer ik u op eene andere wijze, dan mijne vookinderen, of uw zusje hilletje behandeld heb; en 't is God bekend, dat ik voorheb met geheel mijn hart, om, zoolang ik leef, mij altijd zoo jegens u te te blijven gedragen. Maar ik bid u, doorsnijd mij dan dat hart ook nooit weder met zulke uitroepingen.’ ‘o, zeide sophia, en viel haar weenende om den hals. ‘Ik zal er mij het vervolg voor wachten... Het is alleen in overmaat van droefheid, dat zij mij ontvallen zijn... Wimpje, wimpje, gij weet, hoe lief ik moeder hebbe...’ ‘o, hernam hillegonda, uwe zuster behoeft het mij niet te verzekeren, ik weet het zelfs, sophia, en heb van u zoovele blijken van hartelijke liefde, dat ik wel eens in twijsel gestaan heb, of gij mij niet liever hadt, dan mijne eigen dochter.’
De dag der begrafenis, ging hillegonda alleen nog eens het overblijfsels van haren lieven wachtendorp beschouwen. In 't eerst kwam geen zucht uit haren boezem, geen traan uit hare oogen. Lang, zeer lang staarde zij het bleek gelaat van haren wachtendorp aan, doch het welk niets afgrijsselijks en terugstootends voor de levenden had, ja waarop een schijn van grimlach zich vertoonde, als of hij, in zijne uiterste oogenblikken, den blijde onsterfelijkheid had toegelagchen. Eindelijk voelde hillegonda, hoe
| |
| |
haar hart met eenen geweldigen slag begon te kloppen, terwijl de tranen, in hare oogen oprijzende, het beeld des afgestorvenen voor dezelve deden schemeren - en nu, nu strekte zij haar hand uit, en legde dezelve op het marmerkoude voorhoofd van haren dierbaren ontslapenen; en meer dan de woorden: ‘Tot in Eeuwigheid... tot in Eeuwigheid!’ kon zij niet uitstamelen. Nu verliet zij haren wachtendorp, of liever zijne stoffelijke overblijfsels, om dezelve niet weder te aanschouwen.
Dit was, hoe groot ook de ontroering, het gejammer en het geschrei was, toen het lijk van wachtendorp, weinige uren later, op eene plegtstatige wijze naar Breukelen werd weggedragen, behalve door zijne zonen cornelis en robbert, van waalwijk en hillegonda's broeders door eene groote schare dorpelingen gevolgd; dit was echter voor hillegonda het plegtigst en aandoenlijkst oogenblik, en zweefde haar niet alleen de dag der begrafenis voor haren geest, maar het bleef in denzelven onuitwischbaar diep ingeplant.
Nu was hillegonda met hare broeders, welke haar getrouw hadden bijgestaan in alle schikkingen ter plegtige, maar tevens eenvoudige, begrafenis noodzakelijk, reeds den volgenden dag op alles, wat voortvloeide, uit drieërleij soorten van kinderen, welke wachtendorp uit verschillende huwelijkenhad achter gelaten, bedacht. Schoon de uiterste wil tusschen wachtendorp
| |
| |
en hillegonda reeds in het begin haars huwelijks gemaakt, daar toe een' gemakkelijken weg wees, gaf hillegonda, bij alle gelegenheden, blijk, hoe zij de voorkinderen van haren man, wilhelmina en sophia, zooveel mogelijk, wilde toevoegen, als de billijkheid omtrent hare eigen kinderen gehengde: ja zij verzuimde niet, om, daar haar boedel door het huwelijk met wachtendorp zoo aanmerkelijk verbeterd was, en hij volstrektelijk gewild had, dat zij, na zijnen dood, volkomen denzelfden overvloed, als bij zijn leven, genieten zou, te zorgen, dat ingevalle zij door den dood werd weggerukt, geen der kinderen zou te klagen hebben, dat zij haar eigen bloed, boven het vreemde, zelfs schijnbaar bevoordeeld had.
Juffrouw ransdorp verklaarde haar echter eenigzins hare bevreemding, dat zij, daar haar geest nog geheel vervuld was met treurige gedachten over het verlies en de begrafenis van haren dierbaren echtgenoot, nu, zonder verpoozing eene zoo treurige taak ondernam, met het maken der beschikkingen, die bij hare eigen aflijvigheid zouden noodzakelijk zijn.
‘Behalve, zeide hillegonda, dat ik thans in de juiste stemming ben tot zulke ernstige verrigtingen, waarom zou ik vertoeven, met het doen van iets, bij welks uitstel gevaar zou kunnen zijn, en welks volbrenging nu, daar mijne geest vervuld is met denkbeelden van dood en
| |
| |
graf, mij minder kost, dan, wanneer de tijd, die toch alles slijten doet, die beelden minder levendig voor mijnen geest doet staan. Men maakt dan ook koelder berekeningen, die toch veelal uitloopen tot nadeel van de naastbestaanden des overledenen. Misschien, dat ik dan veel genegener zou zijn, om aan de koude voorstellen, die nu reeds mijne broeders met de cijferpen in de hand doen, het oor te leenen, dan nu ik wilhelmina en sophia met dezelfde oogen beschouwe, als of mijn wachtendorp nog levendig aan mijne zat. Men heeft zoovele voorbeelden van eene zoodanige verkoeling der liefde jegens kinderen van andere bedden, dat ik geenszins mijzelve voor eene zoo gelukkige uitzondering kan houden, dat niet deze of gene omstandigheden die ook bij mij zouden kunnen doen geboren worden. Juffrouw ransdorp kon niet anders, dan dit haar besluit goedkeuren, en merkte daarin op die gelukkige vereeniging van verstand en hartstogt, welke zoo zeldzaam gevonden wordt, maar juist geschikt is, om den mensch, met de meeste kracht, vooral tot welzijn van zijne natuurgenooten, te doen werkzaam zijn.
Hillegonda was ook bij de schikkingen, welke zij wenschte, dat na haar overlijden plaats hadden, gedachtig aan hare vriendin ransdorp, welker bepaalde omstandigheden zij kende, en die, wanneer zij haar kwam te ontvallen, hare
| |
| |
laatste vriendin verliezen zou. Te minder zwarigheid maakte hillegonda, om dit zelfs aan de ruime zijde te doen, daar zij niet alleen zich dit aan hare veelvuldige blijken van vriendschap en aangenaam gezelschap verpligt rekende, maar ook aan de meer dan zusterlijke zorgen, die zij voor hare kinderen en ook voor haren afgestorven echtgenoot gedragen had.
Den volgenden zondag na de begrafenis van wachtendorp, begaf zich hillegonda met alle hare kinderen, plegtig in rouwgewaad gekleed, naar de kerk te Breukelen, waar de Leeraar, predikende uit Johannes I vers 48, aanleiding nam, om, schoon niet langwijlig, te spreken over den dood van den eerwaarden wachtendorp, die voorheen zijn ambtsbroeder geweest was. Met weinige eenvoudige, maar zeer met de waarheid overeenkomstige trekken schetste hij hem, hem vergelijkende bij nathanael, als een man, eenvoudig en opregt van wandel. Hij voegde ook deszelfs weduwe en kinderen een woord van troost toe, van haar met zooveel gronds vertrouwende, dat de tranen der armen en behoeftigen, die bij de begrafenis van haren waardigen echtgenoot gestroomd hadden, ook door haar zouden worden opgedroogd. - Hillegonda was onder de melding, die de Leeraar van haars mans voortreffelijke eigenschappen en van zijne weldadigheid maakte, diep aangedaan, en nam het vast besluit, dat bij haar weten niet
| |
| |
één enkele arme, door haren man, in zijnen nood ondersteund door deszelfs dood eenige schade lijden zou, schoon het haar moeijelijk zou vallen, om, daar hij zelfs tot op het laatste van zijn leven, voor haar een geheim van de meeste zijner liefdedaden maakte, allen op te sporen. Gelukkig evenwel vond zij in een zakboekje, dat hij altijd bij zich had, eene wel eenigzins duistere, maar voor haar toch genoegzame handleiding, om te ontdekken, wat of hij, maandelijks of wekelijks aan onderscheiden armen uitreikte; waartoe hij nu eens dezen, dan genen zijner kinderen, of ook somtijds zijne dienstboden, maar altijd bij afwisseling, gebruikte, opdat voor allen verborgen blijven zou, welke bepaaldelijk de perfonen waren, en waarin zijne weldaden bestonden.
|
|