| |
| |
| |
Het leven van Hillegonda Buisman.
Eerste hoofdstuk.
Schoon de zoo hevig gevoerde oorlog tusschen de Engelsche en Nederlandsche Gemeenebesten weldra in eenen voor het laatsteschadelijken vrede eindigde, niettegenstaande het zoovele proeven van heldendeugd gegeven had, was dezelve echter bij de Weduwe hellemans zeer welkom, als haar met grond doende hopen, dat ten minste haar zoon, die, onaangezien het gruwzaam lot, zijnen vader bejegend, bij den dienst ter zee bleef volharden, aan mindere gevaren zou zijn blootgesteld. Het was ook uit dien hoofde, dat zij eenig deel nam in de vreugdebedrijven, die, over het sluiten van dien vrede, bijzonder te Amsterdam, gevierd werden; maar nog meer, omdat hare kinderen, be- | |
| |
halve haren oudsten zoon, door haar ongeschikt geacht werden, om, zonder moederlijk opzigt, dezelve bij te wonen. Eerst begaf zij zich met de drie oudste naar de Nieuwe kerk, waar de dankstond gehouden werd; en na den middag had zij, met hare kinderen, door de Weduwe hooft, eene plaats weten te bekomen voor een der ramen van het nieuw gebouwd Stadhuis, waar de regering bijeenkwam, ter beschouwing van de vertooningen, die op den Dam, om de menigte te vermaken, gegeven werden. De Dichter jan vos, een man van eene schitterende verbeeldingskracht, had dezelve uitgevonden; en zij stelden voor: De Hel, als de baarmoeder des Oorlogs; den Oorlog, met alle de gruwelen daaraan verbonden; den Koophandel in zijnen staat van kwijning; het Verbond met Denemarken; het Scheep gaan van het oorlogsvolk; de zegepraal ter zee, gekocht voor het bloed van zoovele voorname bevelhebbers....
Hevig was het hart van hillegonda bij deze laatste vertooning geroerd, ja het was alleen de aandrang van hare dochter en der overige kinderen, die haar bewegen kou, om langer te vertoeven. Voorts zag zij de verheffing van den Heer van obdam tot Vlootvoogd; de Zee en Stroomen smeekende om den vrede, die vervolgens als uit den Hemel nederdalende werd voorgesteld; wordende alles besloten door de voorstelling van de Nederlandsche Maagd, op eenen
| |
| |
troon van ankers, kabels, zeilen, vlaggen, en andere scheepsgereedschappen. Ook bleef hillegonda daar zoolang, tot dat er eenige der peken teertonnen op den Dam verbrand waren, in welker licht zich de kinderen, eveneens als het gemeen, dat lustig bij hetzelve ronddanste, vermaakte.
Zij was dezen avond uitgenoodigd bij den ouden Leeraar wachtendorp en zijne huisvrouw, met hare twee oudste kinderen. Hij had, gelijk alle de Amsterdamsche Leeraren, ter gelegenheid van dit vredefeest, een aam wijn ten geschenke ontvangen van de Stedelijke regering; een maatregel, welks vreemde schijn misschien eenigermate wordt weggenomen, wanneer men het belang in aanmerking neemt, dat die regering in den vrede stelde, en tevens daarin, dat dezelve althans in geen ongunstig licht aan den volke, in de aanzienlijkste stad van het Gemeenebest, werd voorgedragen; terwijl zij wel wist, hoe althans daaraan dienstbaar zijn kon, dat de geestelijkheid in eene goede luim gebragt of gehouden werd. Hoe dit zij, de Eerwaarde wachtendorp wilde het, met de goedhartigheid, dien grijsaard zoo bijzonder eigen, niet anders beschouwen, dan als een' krachtdadigen wenk, van de Stedelijke regering aan de geestelijkheid der stad, om met eene dankbare vreugde eenen vrede te vieren, die in allen gevalle paal en perk stelde aan het vergieten van
| |
| |
christenbloed, en de uitzigten opende op de herleving van den koophandel en de daaruit voortvloeijende algemeene welvaart. Hij had dan geen beter middel geweten, om aan dat oogmerk te voldoen, dan op het einde van dien vreugdedag, aan zijn huis, eenige weinige goede vrienden te doen noodigen, om, op zijne wijze, vrolijk te zijn; daar noch zijne jaren, noch de zwakheid zijner huisvrouwe, noch ook hare ongewoonte aan omslagtige aanrigtingen gedoogden, dat zij eenige pracht of bijzonderen luister, naar het aanzienlijke zweemende, aan dien disch zoude bijzetten. Ook achtte hij, dat dit geheel niet voegen zou aan eenen Leeraar van het Evangelie, die altijd verpligt is, zoo wel in daden als woorden, zekere mate van ingetogenheid, te bewaren, tevens wetende, dat somtijds, ja veelal de ongekunstelde vrolijkheid het meest wordt uitgelokt aan eenen niet uitgebreiden disch, maar bestaande uit elkander welkennende en volkomen vertrouwende vrienden. Buiten hillegonda en hare twee oudste kinderen, had hij ook zijn' zoon izaak wachtendorp, nog Leeraar te Muiden en reeds Weduwenaar zijnde, verzocht, benevens de Weduwe hooft en hare dochter, susanna bertelot, ook Dr. duarte, dien hij, daar hem zijn Geneesheer door den dood ontvallen was, als zijn Doctor, bij de toenemende sukkelingen des ouderdoms had aangenomen, en eindelijk zijne naaste geburin, eene
| |
| |
vrijster, tusschen de veertig en vijftig jaren, die dikwerf zijne huisvrouw tot een zeer aangenaam gezelschap verstrekte, daar zij de wereldsche zaken uit een oogpunt bezag, zeldzaam eigen aan haren stand en hare jaren. Men noem de haar margaretha ransdorp, schoon zij liever grietje pieters geheeten werd, zoo als zij door hare vrienden in Waterland nog genoemd werd.
Nog nimmer had hillegonda, na haar mans dood, eenige partij bijgewoond, en het was alleen de beugelijke gelegenheid van den vrede, die haar hier toe uitlokte, gevoegd bij den aandrang van haar' zoon en dochter beide, die hunnen ernstigen wensch te kennen hadden gegeven, om van eene zoo zeldzame uitnoodiging gebruik te maken.
Hillegonda, niet juist onderrigt, wie de gasten zouden zijn, stond eenigermate over dezelve bevreemd; ja toon zij, hoe vriendelijk ontvangen, daar gekomen was, rees bij haar de gedachte op, dat zij bedachtzamer behoorde geweest te zijn in het aannemen, of liever, dat zij geheel voor dezelve moest bedankt hebben, en, ondanks den drang harer kinderen, te huis gebleven. Zij was er echter nu, en moest van den nood eene deugd maken, en zich zoo goed mogelijk naar de omstandigheden schikken.
Noch Ds. wachtendorp de jonge, noch Dr. duarte hadden hillegonda gezien of gesproken, federt dat zij Weduwe geworden was Niettegenstaan- | |
| |
de de hartelijke droefheid over den dood van haren hellemans, en den geweldigen schok, dien zij geleden had, door de wijze, op welke hij aan haar was ontrukt geworden, was er zeer veel nog van hare schoonheid behouden gebleven, en niemand, dan die, welke hare oudste kinderen zag, zou haar hooger ouderdom dan acht-entwintig jaren hebben durven toekennen. Het was daarom ook, dat Juffrouw ransdorp den jongen wachtendorp en Dr. duarte, die, terwijl hillegonda inkwam, met deze stonden te praten, lagchende inluisterde: ‘Gij zult met mij oude vrijster nu gaauw hebben uitgepraat, daar er een zoo mooi jeugdig Weeuwtje binnen komt.’ Voor den maaltijd hield zich hillegonda meest bezig met de oude Juffrouw wachtendorp, en maakte zij kennis met Juffrouw ransdorp in welker opgeruimdheid en manier van spreken zij een ongemeen genoegen vond, en wel zoodanig, dat zij haar op de vriendelijkste wijze om hare verkeering verzocht, daar haar het vrijgevige in haren omgang bijzonder behaagde. Aan tafel werd hillegonda tusschen Dr. duarte en Ds. wachtendorp den jongen geplaatst, en aan de zijde van den laatsten Mejuffrouw ransdorp. Nu was hillegonda zeer stil, zonder echter ingetrokken te zijn, en hare herinneringen van eenen zeer verscheidenen aard. Ook zoowel duarte als wachtendorp, zonder dat zij van elkanders
| |
| |
vroegere genegenheid, jegens de Weduwe, die tusschen hen beide zat, iets wisten, was niet weinig verlegen, hoe zich omtrent hillegonda te gedragen, daar nu toch in beider harten natuurlijk eene hoe zwakke en afgelegene hope ontvonkte, dat er misschien ter eeniger tijd toegang zou te krijgen zijn, tot eene weduwe, die zooveel meisjes in bevalligheid en schoonheid nog overtrof.
De jonge Leeraar wachtendorp had weten magtig te worden de Beschrijving der Vertooningen, welke aan de Burgerij dezen dag ter viering van den Vrede waren voorgesteld geworden, en las uit dezelve, op verzoek van het gezelschap, toen vader wachtendorp, met een glas wijn, de duurzaamheid van den geslotenen Vrede had ingesteld, de Opdragt van den Dichter jan vos aan regerende Burgemeesteren van dien tijd, voor, dus luidende:
Beroemde Hoofden van de Hooftmark aller steede'!
Ik zal niet zeggen, dat gy Katoos in de vreede,
Noch Cezars in de krijgh van Neederlandt verstrekt:
De Faam, door zulk een klank, aan d'Amstel opgewekt,
Verbreit, waar datze vliegt, uw lof in alle taalen.
De wijsheit laat zich van geen enkel landt bepaalen.
Zoo wort de kerker der vergetelheidt verplet,
En d'opgeslooten Deught voor elk ten toon gezet.
De Deught ontworstelt hier 't geweldt der woeste tijen.
Vergun, dat ik voor u mijn stomme schilderijen
Doe spreeken door mijn pen, de mond van't groot penseel.
Op Vaaders van het Y, de markt is mijn pauneel.
| |
| |
Ontslaat u voor een poos van uw' bekommeringen,
De Vlooten zullen nu elkaâr niet meer bespringen.
De Tweedraght, die het Landt lest dreighde, is nu verby.
De Straf, die godlijk is, verdelgt de muitery,
Tot schrik der schelmen en meineedig' onderzaaten.
Zoo wordt het Recht behoedt tot heil der Zeven Staaten.
Vernuft en Dapperheidt zijn starker dan Gewelt.
De rust, de kracht van 't Landt, is door uw raadt herstelt.
Laat uw gedachten dan op mijn Parnassus stygen.
Toen Roome, root van moort, de dolle burgerkrijgen
Ten ende hadt gebroght, ontfing 't haar Vorst August,
Die 't vuur van Staatskrakkeel in bloedt en traanen blust,
In 't midden van haar Burg, en toonde hem zijn daaden.
Men wil het oor en oogh, bywyl, door kunst verzaaden.
De zorgen voor 't Gemeen verpoost men door 't tooneel.
Hier doet zich d'afgrondt op, om uit haar gloende keel
Een spook te braaken, dat de harten zal verdeelen,
De hel is bronaâr van vervloekte landtkrakeelen.
Nu gaat de vloot in zee: Neptunus zwemt in bloedt
En dobbert in de doôn. De Rijkdom, d'Overvloedt
En Neering zijn aan't vliên. Nu ziet men't landt verstarken,
Door't goddelijk verbont van 't fiere Denemarken;
Die Leeuw, met meer dan tweemaal zeven harten, hecht
Zich aan den Leeuw, die door zijn zeven pylen, 't Recht
Van Neederlandt beschermt: nu sneuvelen de Grooten:
Die moordtschuld wort betaalt met woênde donderklooten
En blixemstraalen van 't wraakgierige metaal.
De woekerende wraek ontziet noch vuur noch staal.
Het langste leeven is voor 't Vaderlandt te sterven.
Gy zult de Vreede, die de Steeden ziet bederven,
Haar troon zien openen, tot heil van Teems en Y.
Nu ziet men 't vrije Landt. Al wat mjjn schildery
In zich verborgen heeft, zal u de dichtkunst mellen,
o Vaders! die de zeën door wijsheidt hielpt herstellen.
Bespiegelt ons Parnas: haar Hoostpoëeten zijn,
Om, wie op 't kussen met drie kruissen hun fenijn
| |
| |
Uitspuwen, door't gedicht, voor't holien te betoomen,
De Dichterveeders doen de lasterhonden schroomen.
Zoo laat men't quaet uit vrees, daar welraan wordt veracht,
Geen scherper geesselroê dan een getergdé schacht.
‘Is hier de opdragt uit?’ vroeg hillegonda, en dit met ja beantwoord zijnde, door den Heer wachtendorp, zeide zij: ‘Zoo geloof ik niet, dat vader vondel eene opdragt aan Burgemeesteren zou kunnen eindigen. - Maar ik heb in 't geheel geen' zin in de gedichten van vos. Zij zijn mij veel te gezwollen en winderig op de eene plaats, en op de andere veel te plat.’ Dr. duarte verklaarde het volkomen met haar eens te zijn, en dat in tien regels van vondel, dikwerf meer ware poëzij te vinden is, dan in honderd van jan vos, door hem met een ijsselijk gezwets en windbrekerij voorgedragen, en waar eindelijk de in arbeid gaande bergen niets dan een muisje baren.
Toen de maaltijd afgeloopen was en men, van elkander scheidde, was het zeer eigenaardig, dat Doctor duarte bij het vertrek der Weduwe hellemans aanbood, om haar naar huis te geleiden: en schoon deze verklaarde, dat zij zeer wel en veilig met hare twee kinderen dacht te huis te zullen komen, liet zij zich, daar de straten uit hoofde van het gevierd wordend Vredesfeest woeliger dan anders waren, en zij ook in dit geleide niets onvoegelijks vond, gemakkelijk overhalen, om daarin te bewilligen. De
| |
| |
jonge wachtendorp intusschen misgunde aan Doctor duarte dit bijzonder geluk, ja kon niet nalaten, bij het afscheid, dit hillegonda in te fluisteren.
De jonge hellemans en zijne zuster gingen vooruit, en Dr. duarte volgde met hunne moeder. Eerst had er tusschen hen een volkomen stilzwijgen plaats, dat echter duarte weldra afbrak met de betuiging: ‘Gij moet wel het geluk hebben, Mejuffrouw hellemans! van zeer gezond met uw uitgebreid huisgezin te leven, daar ik in zoolang niet bij u geroepen ben geworden; en, schoon mij de oorzaak aangenaam is, verklaar ik u opregt, dat het mij leed doet, dat ik, in al dien tijd, het geluk niet gehad heb van u te mogen zien of spreken.’ [Hillegonda zweeg, en na een poosje vervolgde hij] ‘Ik onderstel toch, dat gij er thans niets tegen zoudt kunnen hebben, indien ik nu en dan, zonder als Doctor geroepen te zijn, u een bezoek gaf. Gij weet, hoe stipt ik uw bevel, in dat opzigt, bij uws mans leven heb in acht genomen.’
Hillegonda. En zoudt gij dan nu van gevoelen, in ernst van gevoelen zijn, dat ik, in mijnen tegenwoordigen staat van Weduwe, minder aan de opspraak der wereld zou zijn blootgesteld, dan toen ik als huisvrouw, bij het leven van mijn' man, die zoo veel tijds op zee moest doorbrengen, in het eenzame met mij- | |
| |
ne kindertjes leefde. Neen! Mijnheer duarte! het spreekwoord zegt niet ten onregt: ‘Het Weduwkleed is lang, en ieder een wil er op trappen.’ En al waren er ook de gevoelens der menschen anders over: ik voor mij zelve zou er iets onvoegelijks in vinden, dat ik, in mijnen toestand; iemand van genoegzaam gelijke jaren, en van uwe sekse, van tijd tot tijd aan mijn huis zag.... Intusschen, zoo ik het ongeluk mogt hebben, dat er mij of de mijnen eene ligchamelijke ongesteldheid overkomt, dan zal ik geene de minste zwarigheid maken, om u bij mij te doen roepen, en mij, of iemand van de manen aan u over te geven als aan een man, wiens bekwaamheden ik, bij ondervinding hoog schat.
Duarte. Maar, Mejuffrouw! zou het... zou het mij ongeloorloofd zijn, te hopen, dat gij in het vervolg, misschien, wanneer de tijd wat verder verloopen was.... hierover eenigzins anders zoudt denken.... Zou ik niet mogen hopen, dat ik misschien iets meerder dan hoogachting bij u zou verwekken?... Gij weet toch, dat ik altijd....
Hillegonda. Ik bid u, Mijnheer! ik bid u, zwijg. Gij weet niet, welke herinneringen gij in mijn zoo fel geschokt hart opwekt... Mijn hart is geheel vervuld met het beeld van den dierbaren man, dien ik op eene zoo ellendige wijze verloren heb... Met dit oogmerk althans, kan ik u geheel niet ten mijnen huize
| |
| |
zien. Stel dat geheel uit uwe gedachten, en laat mij toe, dat ik, in stille rust, dien dierbaren man betreure, tot dat ik, wat vroeger of spader, zoo als het God wil, in het graf dale en met hem vereenigd worde, om niet weder te scheiden.
Duarte hoorende, met welk een diep gevoel zij deze woorden sprak, oordeelde het meest geraden, ditmaal althans geene verdere pogingen te doen, en haar alleen voor zijne, misschien ten onpasse gebruikte, vrijmoedigheid, verschooning te verzoeken. ‘Dat behoeft niet, Mijnheer! was haar vriendelijk antwoord: in uw voorstel was niets onbescheidens, en aan hetzelve gaf misschien alleen de kortheid des tijds, sinds dat ik het treurig verlies geleden heb, een eenigzins berispelijk voorkomen. Met dezelfde opregtheid, als ik u mijn gevoelen deswegens verklaard heb, betuig ik u ook, dat ik geene reden heb, om over hetgeen gij gesproken hebt verstoord te zijn, daar ik eenigzins uwe gevoelens ten mijnen aanzien kende, en in deze uwe poging niets wezenlijk berispel ks kon vinden.’
Duarte nam de vrijheid bij het afscheid, toen zij aan het huis van hillegonda genaderd waren, zoowel de moeder als de dochter goeden nacht te kussen. Hillegonda, in haar slaapvertrek gekomen, kon niet nalaten, zoo aan het loopend gezegde van den jongen Leeraar wachtendorp te denken, als zich den regt- | |
| |
streekschen voorslag van Dr. duarte voor den geest te stellen, ja beklaagde zich, dat zij misschien, uit hoofde van de weinige overblijfsels harer jeugdige bevalligheden, zich zou blootgesteld zien aan aanzoeken, die geene andere strekking hadden, dan om, verlevendigende de zoo liefelijke tooneelen, uit eenen vroegeren leeftijd, hare rust te storen, en misschien haar op nieuw tot een voorwerp der gesprekken van lediggangsters en praatzuchtigen te stellen.
Verre was hillegonda, van zich daaromtrent te bedriegen, want naauwelijks was het ontbijt des anderen daags afgenomen, of zij ontving den volgenden brief van den Eerwaardigen wachtendorp:
‘Mejuffrouw en vriendin!
Het is met een hart vol aandoening, dat ik de pen opvat, en niet, dan na een rijp overleg, wat bescheidenheid en pligt van mij vorderden. Ik zal u niet met mijne omstandigheden bekend maken; daar gij weet, hoe ik, nu ruim drie jaren geleden, eene waardige vrouw verloren heb, welke mij met twee hulpbehoevende kinderen, weduwenaar heeft achtergelaten. Gij hebt, schoon niet zeer van nabij, haar toch zeker gekend, als eene uitstekend brave huisvrouw voor mij, en als eene voortreffelijke moeder voor hare kinderen. Het is God alleen be- | |
| |
kend, wie ik in haar verloren, en hoe opregt ik haar beweend heb. Ondertusschen, behalve dat alle rouw door den tijd slijt, blijven mijne kinderen een moederlijk opzigt behoeven, want, wil ik ook niet te kort doen! aan de betrekkingen van mijn ambt, dan is het mij onmogelijk, om, maar eenigermate, aan die behoefte te voldoen.Ik ben ook, wat mij zelven betreft, nog in dien leeftijd, dat het mij tot geene schande kan geduid worden, wanneer ik zonder achterhoudendheid bekenne, dat mijn hart niet ongevoelig is voor de bekoorlijkheden van jeugd en schoonheid.’
‘Ik weet niet, of het u nog heugt, Mejuffrouw! hoe ik de eerste maal, verscheiden jaren reeds geleden, dat wij elkander ontmoetten, toen ik u, op 't verzoek van den Heer hooft, ten leidsman naar de toen nieuw gebouwde Westerkerk gestrekt had, hoe ik toen getroffen was, vernemende, dat een ander zijn oog op u geslagen had. Het is ook mogelijk, dat u dit toen ontglipt, of nu uit het geheugen gesleten is... met mij is dit echter het geval niet: en ik zal altijd gedachtig blijven, wat het mij gekost hebbe, om de neiging, door dien eersten indruk veroorzaakt, te overwinnen. De vonk der genegenheid te uwaarts geheel uitteblusschen heb ik nooit pligtmatig geacht, en ben daartoe ook nooit toe in staat geweest.
Nadat gij door mij (en God weet, wat er
| |
| |
toen in mijne ziel omging) met uwen waardigen echtgenoot in het huwelijk op de plegtigste wijze waart ingezegend, gelukte het mij eindelijk, om, daar ik geheel van u verwijderd raakte, mijne voorkeur ten uwen aanzien, in zooverre te matigen, ja te overwinnen, dat mijn hart vatbaar was althans voor de bekoorlijkheden van mijne dierbare wilhelmina, bij welke ik het geluk had eene wederliefde op te wekken, die tot het laatst oogenblik van haar leven geduurd heeft. Zij was mij eene zoo waardige echtgenoote, dat zij altijd het hoofdvoorwerp mijner liefde en hoogachting bleef; ja, zoo ik nu en dan uw' naam of dien van uwen man hoorde noemen, kwam wel uw beeld, dat onuitwischbaar in mijn' geest geprent stond, in mijne ziele op, maar liet niets achter, dan de aangename gedachtenis aan een behagelijk voorwerp, welks dadelijk gemis echter mij toen geene wezenlijke droefheid veroorzaakte. Ik heb mij zelfs niet ontzien, om, bij gelegenheid, dat mijne wilhelmina u op het Slot te Muiden had aangetroffen, haar lagchende te verhalen, hoe ik door uwe bevalligheden getroffen was geworden; hetwelk zij met hare aangeboren goedhartigheid en vrolijke boert beantwoordde.
Ik schrijf u, lieve vriendin! zoo eenvoudig en gulhartig, het beloop van dit gedeelte der geschiedenis van mijn hart, zonder dat ik
| |
| |
eenige poging doe, om die beter of mooijer te maken, dan zij waarlijk is.
Uit alles, wat ik u nu geschreven heb, zal het voor u geheel geen raadsel zijn, vooral zoo gij er u bij herinnert, wat ik u gister avond, bij gelegenheid van ons afscheid, inluisterde; wat het oogmerk van die geschiedenis is. Geene andere, dan dat ik wensch, en God bid, dat gij zult kunnen besluiten om eenmaal mijne huisvrouw en de moeder mijner kinderen te worden.
Of ik nu zeer vele woorden gebruikte, eer ik tot die verklaring kwam, lieve vriendin! het moet er toch op neder komen. Ik zou echter eenigen tijd met mijne verklaring verwijld hebben, omdat de welvoegelijkheid, daar de zoo treurige dood van uwen man nog maar korten tijd geleden is, zulks misschien vorderde, was het niet, dat ik gisteren zeer duidelijk meen ontdekt te hebben, dat ook Dr. duarte geen onverschillig oog op u sloeg. Schrijf aan dat vermoeden, hetgeen ik echter maar al te gegrond achte, deze mijne overhaasting en schijn van onwellevendheid toe.
Het is ook die waarneming, die mij heeft doen besluiten, om mijne waardige ouders deelgenooten te maken van mijn oogmerk, om u mijne genegenheid te kennen te geven. Beide waren zij opgetogen van blijdschap, en mijne Godvreezende grijze moeder legde hare han- | |
| |
den te zamen, zeggende: o Dat God de Heer mij de genade bewijze, om uw en uwer lieve kinderen, dier arme weezen, wil, dat gij in uw aanzoek bij die deugdzame en lieve Weduwe slagen meugt.
Ziedaar, geliefde vriendin, (want het zij ik in mijn aanzoek slage of niet,) gij zult mij niet ligt verbieden, dat ik dien naam jegens u gebruike, daarvoor staat mij uwe heuschheid borg) ziedaar, geliefde vriendin! met alle opregtheid de innigste gevoelens van mijn hart voor u uitgeschud. Hem, die alles weet, is bekend, dat ik geen enkel woord heb ter nedergesteld, of het is uit een hart gevloeid, voor u ontgloeid in de zuiverste liefde, die menschen voor elkander kunnen gevoelen.
Ik zou hier nu veel kunnen bijvoegen van mijne oogmerken, om mij, zoo gij mijn aan aanzoek begunstigde, te gedragen als een eigen vader omtrent die kinderen, met welke uw vorig huwelijk is gezegend geweest; ik zou u kunnen zeggen, dat mijns vaders aanzoek, om mij hier als adjunct Predikant, bij zijne klimmende jaren, tot zich te zien toegevoegd, met groot welgevallen door den Amsterdamschen Kerkeraad is aangenomen, ja zoo gunstig, dat het mij een waarschijnlijk uitzigt opent, dat ik eenmaal zijn opvolger in de aanzienlijkste gemeente van ons land worden zal. Ik zou hier kunnen bijvoegen, dat ik
| |
| |
door het groot vermogen, dat mijne wilhelmina mij heeft nagelaten, verre ben van in eenen bekrompenen toestand te verkeeren... maar die en alle andere bedenkingen van soortgelijken aard, zullen bij u zeker van weinig bijkomend gewigt zijn, indien gij, of tegen mijn' persoon, of tegen de geheele zaak tegenwerpingen hebt, die uw hart of verstand verbieden, om het oor aan mijn aanzoek te leenen.
Gij begrijpt intusschen, lieve vriendin! dat uw spoedigst antwoord, als het mij namelijk de hoop op eenen gunstigen uitslag inboezemt, mij het aangenaamste zijn zou... doch ook, in dat opzigt, wil ik niet dringende schijnen, en alles voor alsnog gerustelijk op uwe bekende bescheidenheid laten aankomen. Zoo uw antwoord mij te lang achter blijft, of ik maar één' wenk ontvang, dat gij liever over dit onderwerp niet schrijft, zal ik mij oogenblikkelijk tot u vervoegen, en gij zult u dan ten volkomenste overtuigen van de hartelijkste opregtheid, waarmede ik mij in allen gevalle noeme
Uw' waren en heilwenschenden vriend,
Izaak wachtendorp.’
Hillegonda las dezen brief met eene menge ling van aandoeningen, en kon voor zichzelve
| |
| |
niet verbergen, dat zij voor deszelfs schrijver, dien zij altijd voor een' eerbiedwaardig man gehouden had, met ware hoogachting vervuld werd. Verre, zeer verre was zij er echter af, dat zij besluiten kon eenig antwoord daarop te geven. Ja alles nader indenkende, en nu zeker, dat zij zich aan zeer onaangename slingeringen zag blootgesteld, overviel haar eene vlaag van hartelijken weedom, die haar de tranen uit de oogen perste, en in welke zij, met een bitter gevoel, nabij aan murmurering komende, zich beklaagde over het verlies van haren dierbaren hellemans.
|
|