| |
| |
| |
Vijftiende hoofdstuk.
Kapitein hellemans kwam twee dagen, nadat hillegonda zijnen brief ontvangen had, te huis, stortte in hare armen en omhelsde zijnen lieven pieter. Het sterven van zijne elizabeth had hij in eenen brief, aan de Kaap de Goede Hoop ontvangen, reeds vernomen, en zich daar over, welk eene wonde dit aan zijn vaderlijk hart toebragt, door rede en godsdienst getroost: hij verbitterde dus de eerste oogenblikken van zijne te huis komst niet door daar van te reppen. Regt verheugd was hij, dat hij zijne dierbare vrouw zoo gezond vond en haar gelaat zoo weinig geschonden, dat de niets wetende het niet bemerken zou, dat haar de kinderziekte zoo fel had aangegrepen. Zijn lieve pieter was zoodanig gegroeid, dat hij hem meer aan zijne spraak, dan aan zijne gelaatstrekken zou gekend hebben. Bovenal was hij verblijd over de opvoeding, die hem, staande zijne afwezendheid, door hillegonda, gegeven was: want, schoon hij in de jaren was, dat eene mannelijke opvoeding nog niet was berekend,
| |
| |
om voor zijn welzijn te zorgen, evenwel te groote weekelijkheid, door te overdreven moederlijke liefde, zou reeds sporen hebben kunnen nalaten, diep genoeg, om moeijelijk weder uitgewischt te worden, zonder dat de vaderlijke kloekhartigheid eenigen schijn van gestrengheid aannam: maar hillegonda had hier tegen met de grootste zorgvuldigheid gewaakt.
Hillegonda had intusschen zeer veel aan haren man, toen zij een weinig op rust gekomen waren, te berigten, en niet weinig stond hij verrukt over haar kloekmoedig gedrag ten aanzien van den boozen van der linden, terwijl het hem zeer bedroefde, dat zij een' geruimen tijd in zoodanig een bekrompenheid had doorgebragt. Zij was ook openhartig genoeg, om hem het gedrag van duarte, zonder eenige de minste bewimpeling, te verhalen, en, schoon hij zich zeer veel aan hem verpligt rekende, uit hoofde van deszelfs zorge, voor haar en zijnen zoon gedragen, bij gelegenheid der kinderziekte, was hij er echter tegen, om deszelfs verkeering, ten zijnen huize, op nieuw eene groote mate van gemeenzaamheid te geven. Ja dit, schoon het misschien voor een gedeelte aan zijne jaloersheid moest worden toegeschreven, was ook voor een gedeelte het gevolg van verstandig overleg, daar hij, hoe voortreffelijk zich zijne hillegonda, in de gegeven omstandigheden, gedragen had, hoe vlekkeloos zuiver hij haar in zijne
| |
| |
armen bij zijne te huiskomst, had mogen drukken, echter duidelijk be nerkte, dat doctor duartes vriendschap bij haar op hoogen prijs stond. Hij wist daarenboven, dat de overgang van vriendschap tot liefde, tusschen jeugdige personen van beide seksen, onmerkbaar klein is. Van tijd tot tijd echter legde duarte een bezoek bij hem af, en wanneer er aan iemand van het huisgezin iets haperde, werd hij als Arts geroepen.
Even eens als in de Jaarboeken der volken, de jaren van rust en vrede slechts weinige bladzijden beslaan, en de gelukkige, schoon eentoonige, gang der gebeurtenissen de aanteekening van den Geschiedschrijver bijna onwaardig schijnt, verliepen er nu in het huisgezin van hellemans eenige jaren met zoo kleine afwisseling, dat der zelver opteekening en vermelding eene vervelende eenzelvigheid zou verkrijgen. Bij hillegonda verwekte hij in zes jaren vier kinderen. Buiten eenen kleinen togt naar de Middellansche Zee, die slechts weinige maanden duurde, was hij aanhoudend aan wal, en, terwijl hillegonda hare pligten als moeder en huisvrouw betrachtte, verledigde hij zich bijzonder, om zijnen oudsten zoon, behalve het geen dezelve op de openbare scholen leerde, zoodanige onderrigtingen in de Wiskundige weterschappen te geven, dat hij, zoo zijne zucht zich daartoe uitstrekte, vroegtijdig bekwaam zou zijn, om met hem
| |
| |
een' togt ter zee te doen. Hillegonda bleef ook de vriendschap onderhouden met Juffrouw krombalg, welke de droevige slag trof, dat zij, mede aan de kinderziekte, hare geliefde maria verloor, hetwelk haar zoodanig krenkte, dat zij alle krachten van ziel noodig had, om zich staande te houden; ja zelfs staakte zij geheel den dichterlijken arbeid aan eene overzetting van het Verlost Jeruzalem van tasso. Zij bragt, toen het gevaar van de overbrenging der besmetting dier ziekte voorbij was, in het huis van hellemans, een' geruimen tijd, tot afleiding, bij hare vriendin hillegonda door; en, al griefde haar het gezigt van de kinderen in het eerst, daar zijer geen een meer overig had, het verschil der jaren tusschen deze en hare overledene maria was te groot om haar gevoel aanhoudend te kunnen opwekken.
Intusschen was ook van akswijk, de helft zijner dagen nog niet bereikt hebbende overleden, het natuurlijk gevolg van zijn ongebonden leven. Nu en dan kwam zijne Weduwe, met haar dochtertje, bij hellemans en zijne vrouw, eenige weken doorbrengen.
Hellemans had ook, kort na zijne te huiskomst, den Heer gillis van der linden gaan opzoeken; en met de hem zoo eigne fierheid, zonder eenige achterhoudendheid, en vlak op den man aan hem zijn schandelijk en verraderlijk gedrag onder het oog gebragt. Hij had hem
| |
| |
afgeschilderd, hoe hij de oorzaak geweest was, dat hillegonda verscheiden maanden lang, in de grootst mogelijke bekrompenheid, haar leven had doorgebragt. En schoon van der linden er nu en dan met eene zee van Oostindische vloeken op in wilde vallen, dit had geene de minste uitwerking op hellemans, dan alleen dat hij op een' nog hooger en vergramder toon begon te spreken, en van der linden niet anders verwachtte, dan dat hellemans van woorden tot daden komen zou: te meer, daar de laatste zich niet ontzag, om de hevigste bedreigingen tegen hem te doen. ‘Terg mij niet, zeide hellemans, door tegenspraak, of gij zijt een kind des doods. Maak, dat ik u niet weder te Amsterdam in eenig openbaar Koffijhuis, of waar ook, ontmoet: want ik zal u in mijne tegenwoordigheid nergens verdragen.... Ik zal ook zorgen, dat de geheele Amsterdamsche wereld weet, welk een vervloekte booswicht gij zijt: en wie het voor u durft opnemen.... Trouwens ik heb er al in mijne kringen voor gezorgd, dat geen fatsoenlijk man blijven zal in hetzelfde vertrek, waarin gij komt; ja geene fatsoenlijke familie, die eene plaats aan de Vecht heeft, drie uren in de rondte, zal met u willen verkeeren, of het moet even laag en slecht volk zijn, als gij.’
Van der linden ondervond weldra de waarheid der bedreiging van hellemans, zag zich door allen met den nek aangezien, ja las de ver- | |
| |
smading uit aller oogen. Hij vond dit leven ondertusschen zoo ondragelijk, dat hij binnen twee jaren tijds besloot zijn huis te Amsterdam te verkoopen, hetgeen hij met zeer groote schade deed, bij het zelve ruim tweemalen het kapitaal latende zitten, dat hij aan hellemans geschoten, en op zulk eene lage wijze van hillegonda terug gevorderd had; terwijl hij voortaan zich genoegzaam op zijn Buiten opgesloten hield.
Onder het belangrijkste, dat er in dat tijdperk van hillegonda's leven gebeurde, was, dat zij met haren man en vijf harer kinderen, met de familie van hooft naar Delft vertrok, om, met dezelve, de plegtstatige begrafenis van fredrik hendrik, welke tot groote smart van alle braven in Louwmaand van het jaar 1646 overleden was, in de daarop volgende Bloeimaand bij te wonen. Zij was, terwijl zich tot het bijwonen dier treurige plegtigheid eene zoo gunstig gelegenheid aanbood, daarop ten sterkste gesteld, zoo uit hoofde, dat zij dien Vorst persoonlijk gekend had, als opdat het eene kind meerder, het ander kind minder, maar vooral haar oudste zoon, met diepen eerbied heugenis zoude dragen van eenen Vorst, om zijne deugden zoo bemind; en verder, opdat hare kinderen, getuigen van den opregten en diepen rouw der Landzaten om dit verlies, eenen bijblijvende indruk zouden krijgen, op welken hoogen prijs het Stamhuis van oranje bij het Nederlandsche volk gesteld wordt.
| |
| |
Zij zat in de nabijheid van den Drossaard, op eene kamer aan de Groote Markt der stad Delft, die deze voor zich en zijne vrienden bepaaldelijk gehuurd had, om in stilte en ongestoord getuige te zijn van de uitvaart van eenen Vorst, door hem, uit hoofde van deszelfs voortreffelijke eigenschappen zoo hoog gewaardeerd. De jonge hellemans stond mede in de nabijheid van den Drossaard.
Reeds had de lucht eene lange poos weêrgalmd van het akelig gelui der klokken, en waren de harten voorbereid tot de treurige stemming, waarmede dankbare Nederlanders het Vorstelijk lijk naar de rustplaats zijner vaderen zagen wegdragen. Nu naderde de Lijkstaatsie tot de Groote Markt, en er werd geen gejoel der menigte gehoord; alles was ernst - diepe eerbied - hartelijke rouw. De Krijgslieden met slepende geweren; bij het plegtig treurmuzijk op met zwart overtrokken trommels, zich vermengende met het aanhoudend gelui der klokken; de geheele sleep der Lijkstaatsie in het zwart gehuld; hunne langzame statige tred; de lijkbus met 's Vorsten wapenen bedekt en vooraf gegaan door alle de teekens van zijne Vorstelijke waar digheid, de Zoon van den Doorluchtigen Vorst, thans de hoop des Vaderlands - 's Lands Edelen - de Afgevaardigden der Algemeene Staten en van de Staten der onderscheidene Gewesten - Land- en Zee Officieren - in het kort, alles wat met eer en
| |
| |
aanzien in den Lande bekleed was, in treurigen optogt de stoffelijke overblijfsels van den welbeminden Vorst vergezellende, om daarvan aan den rand des grafs voor eeuwig afscheid, te nemen, boezemden minder gevoeligen harten, dan dat van hillegonda, eene diepe en sombere treurigheid in. - Geen wonder dus, dat zij met eene kinderlijke teederheid stond te schreijen, toen zij, de lijkkist naoogende, dezelve in de kerk uit hare oogen, die van tranen schemerden, zag verdwijnen; en verre was zij er af, om zich des te schamen, toen zij haren hellemans de tranen zag wegpinken, en die zelfs langs de kaken van den anders zoo bedaarden grijsaard hooft afbiggelen.
Op het oogenblik, toen de schoten aanduidden, dat het lijk in den grafkelder van willem den I. werd weggezet, verhief zich op nieuw de storm der aandoeningen in het hart van den Drossaard, en barstte hij in deze, schoon tusschen beide afgebroken, woorden tot lof van den deugdzamen Vorst uit: ‘o Mijne vrienden! afgedaan, afgedaan is het hier op aarde met dien voortreffelijken Vorst uit het huis van Nassau. Heeft het hem niet mogen gelukken den vrede met het afgestreden Spanje te mogen beleven; genoeg... het voetspoor van zijnen dapperen vader en broeder volgende, heeft hij het zooverre gebragt, dat het trotsche Spanje zich voor onzen Staat diep vernedert, en meerder naar den vrede reikhalst
| |
| |
dan het Volk van Nederland zelf, dat hij, in veldslag op veldslag, geleerd heeft te eerbiedigen. Met den krijgsmoed van zijnen broeder maurits vereenigde hij de bedaarde en diepe staatkunde van zijnen onvolprezen en onvolprijsbaren Vader, den grondlegger van ons Gemeenebest. Op het stuk van den Godsdienst bezat hij eene voorbeeldelooze gematigdheid. Breuken, door zijnen broeder veroorzaakt, heelde hij met eene liefderijke en weldadige hand, zonder door valsche glorie of overhaasting deszelfs nagedachtenis of de achtbaarheid van het vorstelijk ontzag te kwetsen. Hij oefende eene gemeenzaamheid omtrent allen, zonder den zweem zelfs van het verroekeloozen zijner aanzienlijkheid. Vijand van alle vleijerij, was hij weldadig en mild jegens de verdiensten van alle opregte beminnaren van zijn Huis. En schoon hij als mensch gedeeld heeft in de broosheid onzer natuur, het overwigt zijner voortreffelijkheden was zoodanig, dat zijne gebreken niet alleen eene gereede verschooning vinden, maar zelfs vergeten worden. Zijne asch ruste zacht in het graf zijner voorouderen: Hij zij een eeuwig voorbeeld van navolging voor zijne afstammelingen, en steeds met eerbied genoemd en geroemd door het laatste nageslacht der Nederlanderen!’
Schoon de Drossaard deze woorden met ongewone bewegenis des harte uitsprak, weinig dacht hillegonda, weinig de overigen, die met diepe
| |
| |
aandacht en smeltende van rouwe, hem deze lofrede over fredrik hendrik hoorden uitboezemen, dat hij slechts weinig dagen daarna hun mede door den dood zou ontrukt en tot zijne vaderen verzameld worden. En echter dit was het lot van dien beroemden man, die, schoon hij zich door zijne voortreffelijke schriften heeft onsterfelijk gemaakt, tot schade der onsterfelijkheid van vele verdienstelijke Nederlanders nog te vroeg den tol der natuur betaalde.
Hoe was hillegonda, hoe hare echtgenoot en allen, die eenigzins tot hem in betrekking stonden, geroerd, toen zij zoo onverwacht te Amsterdam de mare zijns doods vernamen. Doch, hoe getroffen door dezen slag, spoorde zij haren hellemans aan, om nevens haar en haren zoon het lijkfeest bij te wonen, dat ter eere van dien verdienstelijken man in den Schouwburg zoo plegtstatig gevierd werd. Immers daar was het, dat bij het ten tooneele voeren van 's mans Treurspel Geeraart van Velsen, tevens de bekwaamste Tooneelspeler van zijnen tijd adam van germes optrad, en eene lijkrede hield ter gedachtenis van den grooten Geschiedschrijver en voortreffelijken Dichter. Deze lijkrede, opgesteld door den welsprekenden Kerkleeraar gerardt brandt, perste op vele plaatsen tranen uit de oogen van hillegonda. Het was echter met eene wellustige droefheid, dat zij het statig Lijkfeest van dien beroemden man
| |
| |
hielp ieren - haren zoon tusschenbeide doende opmerken, dat ook onze Natie, schoon wel eens verweten, dat zij wat karig viel in het regt doen aan voortreffelijke mannen, vooral in het vak der schoone letteren, toch bij deze gelegenheid de bewijzen van de opregtste hulde aan de verdiensten van hooft aan den dag legde.
Ruim twee jaren na den dood van hooft trof hillegonda een nog gevoeliger slag. Hare vriendin tesselschade, waaraan zij zoo oneindig veel verpligting had, doch die gekrenkt was door het treurig overlijden van hare dochter maria, bezweek mede voor den dood - en de geheele Hollandsche wereld beweende in haar eene der schranderste en vernuftigste vrouwen; anna eene waardige zuster en hillegonda eene vriendin en eene leidsvrouw harer jeugd.
|
|