| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
Nu ging, den volgenden dag, hellemans met zijne geheel herstelde huisvrouw, wie de heldere glans van vreugde op het aanschijn schitterde, waarop zoodanig het blos van jeugd en gezondheid blonk, dat zij eer eene Bruid dan eene even herrezen kraamvrouwscheen, naar de Westerkerk, waar de oude Leeraar wachtendorp juist het woord moest voeren. Hoe was hillegonda ontroerd, toen de Leeraar, in zijn nagebed, in tegenwoordigheid eener zoo groote schare, en als uit derzelver naam het dankoffer voor hare herstelling en verschijning in Gods huis ten hemel zond; waarin hij tevens, op eene zeer eenvoudige wijze, inmengde hare dubbele reden om God te verheerlijken, daar zij haren dierbaren Echtgenoot, na eene lange zeereize, in volkomen welstand, op den dag van gisteren, terug had ontvangen. Hellemans gevoelde zelfs, hoe op de woorden van den eerwaardigen man zijne oogen vochtig werden, bovenal, toen dezelve zoo hartelijk een' zegen bad, over het
| |
| |
pas geboren wicht smeekende, dat het, in alle Godzaligheid opgevoed, eene eer van zijn geslacht op aarde, en namaals een waardig burger des Hemels zou mogen worden.
Te huis gekomen, was hillegonda de eerste oogenblikken diep getroffen, en wenschte bijna, dat zij geene vrienden genoodigd had, omdat zij gaarne in die ernstige luim verlangde te blijven. Hellemans, echter, haar lieve hellemans, had dit feest begeert, en zij herinnerde zich, dat vader buisman dikwijls gezegd gehad, dat onze lieve Heer, niet minder gaarne, door vrolijke harten, en met een blij gelaat gediend word, dan met een droevig wezen, en door een treurig gemoed. - Hellemans, te huis gekomen, vloog terstond naar de wieg, haalde, daar hij hem hoorde schreijen, den kleinen pieter er uit, en bragt hem aan zijne lieve hillegonda, haar op de minzaamste en hartelijkste wijze verzoekende, dat zij hem toch niet langer honger en dorst zou laten lijden. - Toen de maaltijd gereed was, voor welks aanrigting fokje en susanna bertelot de bezorging hadden op zich genomen, om hillegonda nog van vermoeijenis te verschoonen, verschenen aan denzelven hooft met zijne gemalin en twee zonen, Ds. wachtendorp en zijne vrouw, benevens zijnen zoon van Muiden, welke hellemans en zijne vrouw getrouwd had, en toevallig zijn' vader een bezoek gaf; ook de broeders van hillegonda.
| |
| |
Naar tafel tredende, zeide susanna lagchende, tegen hellemans en zijne vrouw: ‘Waarlijk, ik verbeeld mij, dat gij nog Bruidegom en Bruid zijt, ten minste, dat dit eene tegenpartij van de bruiloft is....’ ‘Althans, zeide hellemans, zijne vrouw aanziende, mijne lieve hilletje ziet er zoo frisch uit, dat zij wel voor eene Bruid zou kunnen doorgaan.’ ‘Ik zou, zeide hillegonda, het mij ook wel kunnen verbeelden, maar och! er ontbreekt één persoon, een dierbaar persoon, die bij onze bruiloft tegenwoordig was...’ en meteen wendde zij haar aangezigt af, daar zij bespeurde, dat er een traan in hare oogen oprees, en zij zelfs door geen' schijn van treurigheid de vreugd van dit feest wilde storen.
Schoon nu deze, dan gene der gasten, hellemans wilde uitlokken, om het een en ander van zijne reis te vertellen, zijne antwoorden waren kort en van weinig beteekenis, daar hij het met zijne hillegonda zoo drok had, als of zij den draad van hunne gesprekken, als gelieven, hervatten, en hij den tijd, welken hij aan boord had doorgebragt, bijna alleen als een' droom aanmerkte. Toen de maaltijd ter helfte gevorderd was, en het nageregt opgebragt, waarop geene china's appelen of druiven ontbraken, liet hellemans dezelve voorbijgaan, en greep naar de peren en appelen, als de natuurlijke voortbrengsels van den Vaderlandschen
| |
| |
grond, welke hij zoo lang had moeren ontberen, verklarende, dat de overige vruchten, waarnaar de anderen zoo gretige handen uitstrekten, te veel verschilden van die, welke hij in de landen zelve, die ze oorspronkelijk voortbrengen, dikwerf in den staat der grootste volkomenheid gegeten had, dan dat hij eenig begeerte gevoelde, om deze, welke naauwelijks half rijp geplukt en ingezameld waren, te proeven; gaarne ook de druiven van den Vaderlandschen grond, veelal klein en wrang, overlatende voor hun, die nooit in de gelegenheid geweest waren, om de druiven van Chios te proeven. Terwijl men hierover nog sprak, kwam er eene groote bokaal op tafel van groen glas, waar de wijngaardranken kunstig waren op gelegd, en verder met allerhand beeldwerk gesneden; dezelve was tot den rand, met besten ouden rijnwijn gevuld, en een kaneelstok van aanzienlijke grootte stond in deszelfs midden, terwijl op den bodem een grond van beste witte suiker lag. De Drossaard hooft bood dezelve zijne nicht hellemans aan, welke middelerwijl haren kleinen pieter op den schoot gekregen had: ‘Lieve nicht! zeide hij, met den kaneelstok den wijn en suiker omroerende, lieve nicht! schoon uw man de druiven, hier te lande vallende, niet roemt, hoop ik, dat hem echter deze rijnwijn, die reeds vijftig jaar in den kelder van ons geslacht geweest is, en waarvan
| |
| |
ik, buiten uw weten, hier eene hoeveelheid heb doen brengen, niet kwalijk smaken zal. En al was dat zoo, dan zal hij nog den goeden wil voor de gebrekkelijke daad nemende, mij wel willen toestaan, dat ik daarmede, te dezen uwen begangenismaaltijd, zoo als onze voorouders spraken, nogmaals gelukwensch, met het dierbaar pand uwer liefde, dat daar, als het lagchend beeld der reine onschuld, op uwen schoot ligt; - dat het spoedig, dat het gelukkig opgroeije en tot vreugde en luister verstrekke van de geslachten der hellemansen en buismans! - hij zal wel willen toestaan, dat ik u hartelijk gelukwensche met uwe herstelling, zoo volkomen, dat er alleen uwe zuigeling tegen getuigt, dat gij den stand van vrijster met dien van vrouw en moeder verwisseld hebt. Zie eerlang dezen lieven zoon opgevolgd door eene dochter, die door de teederheid van vorm, en bekoorlijkheid van trekken, bewijst, dat zij eene dochter is van hillegonda buisman.’ Hillegonda, de bokaal met beide hare handen omvat hebbende, nadat hooft uit dezelve gedronken had, betuigde haren dank voor het zoo aangenaam verrassend geschenk, en bovenal voor den vaderlijken wensch, over haar en haar' lieven zuigeling, en bragt hierop het glas aan haren dierbaren hellemans toe, welke, het glas en de daarop gesneden figuren naauwkeu- | |
| |
rig beziende, weldra in dezelve de hand van tesselschade ontdekte, en de eerste letters der namen van hillegonda buisman en robbert hellemans, op de kunstigste wijze door elkander geslingerd zag, en daar boven beider geslachtwapens, schoon dat van hillegonda alleen zijn' oorsprong ontleende van de uitvinding van tesselschade, die hetzelve sprekende gemaakt had, door een' Buisman in deszelfs schild te stellen. Aan de andere zijde vertoonde zich, in een aardig wiegje, een slapende zuigeling, zijne poezele handjes uitstekende, naar een der slingerende klimopbladeren; terwijl de volgende regels met dag en jaartal, wat lager te lezen waren:
en aan de zijde van het slapende kind:
| |
| |
Nu ging er een algemeen gejuich op, en de bokaal, die tusschen beide werd aangevuld, ging rond, van hand tot hand, van mond tot mond - en toen men aan de afwezige vrienden gedacht, laat het zich ligt begrijpen, dat de zoo beminde tesselschade niet vergeten werd.
Den dag na dit vriendenfeest, hoe aangenaam het ook hellemans en zijne huisvrouw geweest was, en nog meer, toen ook fokje met haren man weder naar Enkhuizen vertrokken was, smaakten hellemans en hillegonda de stille genoegens van het huisselijk leven. Behalve eenen kleinen uitstap, dien zij nog naar het Muiderslot deden, waar hooft dezen winter door bragt, doch waar zij slechts drie dagen vertoefden, bepaalden zich hunne genoegens bijna geheel tot hunnen huisselijken kring. Zeer ongestoord waren deze vooral, daar hellemans geen onmiddellijk vooruitzigt had, dat hij spoedig weder zijne lieve hillegonda zou moeten verlaten. - Meer dan twee jaren duurde dit ongestoord huisselijk genot en middelerwijl werd het huis van hellemans nog met eene dochter gezegend, die zij elizabeth noemden, naar de moeder van hellemans. Zoo waren zij echter niet aan hun huis verbonden, of als zich de gelegenheid aanbood, namen zij deel in meerder of minder openbare vermakelijkheden, en bovenal, wanneer Amsterdam, toen toch het middelpunt, waarheen alles, wat groot, rijk en
| |
| |
aanzienlijk was zamenvloeide, door de eene of andere vorstelijke persoon bezocht werd.
Dit was bovenal het geval, toen de jonge Prins van Oranje het huwelijk voltrokken had met maria, de dochter van karel den I. Koning van Groot Brittanje. Had Amsterdam, weinige jaren geleden, de Koninginne moeder van Frankrijk, maria de medicis, zoo prachtig ingehaald en ontvangen; niet achterlijk was die stad, om op het minste blijk der genegenheid, zoo van het jeugdig Vostelijk paar, als de Koninginne van Engeland zelve, de Vorstelijke personen, onder het geleide van den welbeminden Stadhouder frederik hendrik, plegtstatig binnen hare muren te ontvangen. Nu zorgde hellemans, daar hij zich in zijne beste montering als Zeekapitein kleedde, om met zijne hillegonda aan den arm, den statelijken intogt van die Vorstelijke personaadjen, die bij de Haarlemmer Poort door eene treffelijke ruiterbende werden ingehaald, bij te wonen. Hij geleidde haar ook naar de vier zegebogen, ter eere van dit doorluchtig gezelschap opgerigt; op den Dam aan de zijde van het Damrak, wees hij aan zijne hillegonda de vertooning, die na het ophalen der gordijnen plaats had, welke regtstreeks het huwelijk van den jongen Prins van Oranje bedoelde, door de voorstelling van de Bruilost van Tethis en Peleus, aan welke alle de goden en godnnen aanzaten. Deze boog
| |
| |
was van boven behangen met festoenen van oranjeappelen, doorvlochten met roode en witte rozen. De wapens van de, in Oost- en West-Indiën, door den heldenmoed der Nederlanders veroverde steden hingen aan een snoer van oranje. Bij den tweeden boog, vooraan in de Beursstraat, gebouwd, bepaalde hij de aandacht zijner vrouw op de fraaije slingers mede van witte en roode rozen, van de zuilen afhangende, maar met gouden leliën doorvlochten. De vertooning onder dezen zegeboog, was het sluiten des Verbonds tusschen Keizer adolf van Nassau, en eduard den II. Koning van Engeland, in het jaar 1292. Verder beschouwden zij den grooten zegeboog, op den Middeldam staande, met eenige Latijnsche en Nederduitsche dichtregels pronkende. Tusschen de wapens van Gelderland en Nassau, hief, op deszelfs top, het wapen van Groot Brittanje zich naar boven, en toen de gordijnen open gingen, zag men daar eene voorstelling van het huwelijk van reinoud van Nassau, eersten Hertog van Gelder, met de Prinses eleonora, dochter van eduard den III., Koning van Engeland. Mars en Pallas stonden tusschen de zuilen in, de wapens der steden en schansen vertoonende, door frederik hendrik op de Spanjaarden veroverd. Van daar geleidde hellemans zijne hillegonda naar den zegeboog voor de Doelestraat, mede versierd met de wapenschilden
| |
| |
der plaatsen, in de Oost- en West-Indiën door dezen staat bemagtigd. Boven op top van dezen zegeboog stond een levend man, welke Hercules voorstelde, den aardkloot torschende. Hellemans beduidde haar, hoe waarschijnlijk door deze personaadje frederik hendrik werd voorgesteld, en hoe de twee aan zijne voeten liggende, en hem met verbazing aanschouwende personen, onder de figuurlijke voorstellingen van Japetus en Atlas, willem den I. en maurits verbeelden moesten. Onder dezen zegeboog zagen zij, toen de gordijnen zich openden, eenen tempel, waarin het huwelijk van jacobus den II. Koning van Schotland met maria van egmond, voortgesproten uit reinoud Hertog van Gelder, voltrokken werd.
Hillegonda, te huis gekeerd, verklaarde haren hellemans haar genoegen, over de schoone gelegenheid, die zij gehad had, om deze vertooningen van zoo nabij, en zoo veilig te beschouwen, en ook, dat zij de Vorstelijke personen zoo wel gezien had, maar leed deed het haar, dat zij duidelijk had opgemerkt, hoe het gelaat van Prins frederik hendrik, nadat zij hem in het Haagsche Bosch gezien had, zooveel verouderd en vervallen was.
Naauwelijks waren zij te huis gekomen, of haar broeder pieter kwam mede binnen, en had zich het voortreffelijk Dichtstuk van den dichter vondel, door hem vervaardigd bij ge- | |
| |
legenheid der inhaling van de Koningin van Engeland, aangeschaft, en begon deszelfs bevalligen en trotschen aanhef voor te lezen:
Zoo lang het hemelsch licht, met zijn saffrane toomen,
Zich spiegelde in 't kristal der Amsterdamsche stroomen,
En zegende met gras en bloemen Gijsbrechts weij;
Roock Aemstels burgerij nooit bloesemrijker Meij.
De leeuwerick quinckeleert: de boomen en pricelen
Onthalen dezen dagh, als met herboren keelen;
De koekoek houdt zijn' toon, daar 't groen gulhartigh Jacht,
De nachtegaal verhest de klancken uit zijn kracht,
En loopt gevaer, dat hij zal bersten door dit brallen,
En uit den hemel in de luit zijn graffteê vallen.
Het scheeprijk Y houdt feest, maer noit zoo wimpelrijck.
De jaghten op den stroom, de Ridders op den dyck
Braveeren elck om 't braefst, met briesschen en trompetten!
De stadt loopt overendt: de burgervendels zetten
Zich rustig in 't gelit: het zwangere metael
Baert onweêr niet tot schrick maer heerelijck onthael.
Men ziet één aengezicht in duizenden ontwaken,
Op steiger, wal en brugh, of straeten, dam en daken.
De bogen van triomf verlangen hun gordyn
Eens t' openen voor 't licht van zulck een' zonnenschijn,
Die 's weerelts Koopstat komt voor 't hooft slaan, en verbazen,
En met een glans van vreught doorstralen alle glazen.
De huizen zwellen van het schaterent geluit,
De vensters springen op, de blijdschap vlieght er uit...
Zooverre was hij juist met lezen gevorderd, toen 's dichters zoo levendige schilderij van de blijdschap der Amsterdammers verwezenlijkt werd. Althans er ontstond langs de Heeregracht, aan welke hellemans met zijne vrouw en broeder gezeten was, een zoodanig luid gegil
| |
| |
van vreugde, en zoodanig een geloop van volk, gepaard met een gejuich van honderde van kelen, dat alle de bewoners, deuren en vensters openden, gelijk ook het geval was aan het huis van hellemans, daar zich de vorstelijke personaadjen, in onderscheiden sloepen gezeten, door die gracht lieten roeijen. Hellemans nam zijn nu ruim driejarig zoontje pieter op den arm, en hillegonda haar tweejarig dochtertje, of misschien van dit buitengewoon gezigt iets in hunnen jeugdigen geest zou blijven hangen; althans het haperde niet aan de ouders, om hunne kinderen met allen nadruk aanwijzing ten doen van alle de aanzienlijke personen.
Toen de vorstelijke trein voorbij was geroeid, en de verzeilende schare uit het oog, ja de laatste galm van hun gejuich uit het oor, en alles tot zijne gewone stilte was teruggekeerd, ging broeder buisman voort met het lezen van het gedicht van vondel, hetwelk schoon verscheiden honderde regels groot, door zijne uitlokkende en afwisselende schoonheden aanhoudend de aandacht van hillegonda en haren man boeide.
Den volgenden dag woonden zij ook met hun oudste kind het spiegelgevecht bij, dat, op den Amstel, ter eere van de Britsche Vorstinne, gegeven werd. Schoon dit hillegonda zeer vermaakte, betuigde haar echter hellemans, dat dit een zeer onvoldoend afbeeldsel was
| |
| |
van eenen waterstrijd: en in het oog van hem, die denzelven meermalen in natuur, en als het volle ernst was, had bijgewoond, eene eenigermate kinderachtige vertooning maakte. Onder vele kennissen, die zij daar bij die gelegenheid aantroffen, bevond zich ook de Oost-Indische Kapitein van der linden, dien hillegonda met haar' vader van Utrecht terugkeerende, in de trekschuit had aangetroffen, en welken zij, in al dien tijd, maar eens of tweemaal van verre gezien had. Deze noodigde hier nu zijne oude kennis hellemans, met vrouw en kinderen op zijn buiten aan de Vecht, en bond dit met zoo veel aandrang en kracht aan, dat zich, schoon tegen hillegonda's zin, hellemans liet bewegen, om twee weken later van zijn hupsch aanbod gebruik te maken, daar hij zich van dit verblijf op het land, ook voor zijne vrouw, eene aangename uitspanning beloofde.
|
|