| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
Reeds des middags van den volgenden dag, ontving hillegonda met een' renbode eenen brief van haren dierbaren hellemans, waarin hij haar berigtte, dat hij, in den Haag, dadelijk last gekregen had, om, hoe eer zoo beter zich aan boord te begeven - maar dat hij van den Kommandant van het Eskader vernomen had, dat het nog tien of twaalf dagen duren zou, eer deszelfs schip gereed zou zijn, om zee te kiezen: dat hij dus aan Kapitein hellemans acht, uiterlijk tien, dagen vergunde, aan wal te blijven, onder voorwaarde, dat hij zorgen zou, dat alles aan zijn boord in die orde was, als of hij zelf bij de uitrusting ware tegenwoordig geweest, waarvoor hij hem verantwoordelijk stelde.
Hillegonda las dezen brief met groote ontroering, en naauwelijks kon het ongeduld der vrienden afwachten, tot dat zij uitgelezen had, om haar naar den inhoud te vragen. Lang behoefden zij echter niet te verbeiden, want zoodra hille- | |
| |
gonda geëindigd had, zeide zij met verrukking: ‘Mijn gebed is verhoord. Hellemans komt nog weder hier... morgen of overmorgen, want hij moest eerst aan zijn boord we zen, dan komt hij hier weêr, en zal dan nog een dag of zeven bij mij kunnen blijven... maar dan moet hij heen.’ Dit zeggende, zuchtte zij, vouwde den brief toe, en verborg denzelven bij haar hart. Vader buisman merkaan, dat zij waarlijk, al zeer vroeg in haar huwelijk ondervinden zou, wat het te zeggen was, de vrouw van een' Zee-Kapitein te zijn.
‘Dat is zoo, hernam hillegonda, maar voegde, met eene zielsverheffing, die haar veerkrachtig karakter kenteekende, er bij: maar ik hoop te toonen, dat, schoon mij eene zoo spoedige scheiding smartelijk vallen zal, dat ik op geen' lossen voet besloten heb, mijne hand aan eenen Zeeman te geven. Ik weet, dat ik dikwijls zulke scheidingen te wachten heb, en eene zoo vroegtijdige zal mogelijk strekken, om mij in het vervolg minder te doen opzien tegen een' staat van afzondering, die natuurlijk aan het huwelijk met eenen Zeeman meer dan met iemand van eenig ander bedrijf verbonden is.’
Tesselschade, die met genoegen hillegonda zoo fier hoorde spreken, schoon zij zich verbeeldde, dat hillegonda zich misschien ster- | |
| |
ker waande of hield te zijn, dan zij in waarheid was, achtte het echter nuttig, dat gevoel bij haar aan te kweeken, zeggende: ‘Zoo mag ik de Bruid van eenen Hollandschen Zeekapitein hooren spreken, waarlijk zoo eene verdient de moeder van eenen Admiraal tromp te worden. Hellemans heeft zijne Bruid lief tot aanbidding toe, maar als hij haar zoo hoorde spreken, zou hij zeker in verrukking voor hare voeten nederzinken. Houd u, houd u bij dien moed, hilletje! en gij zult u daardoor juist bevrijden voor den schadelijken indruk van vele aan uwen staat onasscheidbaar verbonden onaangenaamheden. - Ik heb eens een' Officier van naam hooren zeggen, dat, wat ook sommigen voorgeven van moed en onversaagdheid, die hun als aangeboren was, hij het daar voor hield, en zulks bij zich en anderen ontdekt had, dat de menschen oorspronkelijk vrij gelijk zijn in zwakheid, maar dat het verschil van moed en betoon van meerdere en mindere veerkracht van geest, om de onaangenaamheden en gevaren te trotseren, voornamelijk gelegen is, in de meerdere of mindere oefening van tegenstand: en dat juist daardoor eene verheffing van edel gevoel eene vermeerdering van krachten, eene soort van verharding geboren wordt, die den eenen mensch zooveel boven den anderen in staat stelt, om gevaar en onheil, met een goed uiterlijk gelaat, en wezenlijk grootere kalm- | |
| |
te van het hart wederstand te bieden. - Gij hebt het dus juist, dáár gevat, hilletje! waar het behoort, terwijl gij u, toegevende aan moedelooze treurigheid, zelfs, buiten staat zoudt zijn, som de oogenblikken van vreugde zonder een zeker inmengsel van treurigheid te smaken.’
‘Vader buisman! zeide nu de Drossaard hooft, toen tesselschade had uitgesproken, vader buisman, als de meisjes en vrouwen zoo doen en spreken, als uwe dochter en Mejuffrouw krombalg, dan schiet ons mannen niet veel anders over dan hooren, zien en zwijgen.’
Vol verlangen naar de terugkomst van hellemans, bragt hillegonda dezen dag door, en daar hij allen spoed had aangewend, om op het Slot terug te komen, en zijne lieve Bruid te ontmoeten, gelukte dit ontwerphem volkomen. - Hillegonda was juist gereed op het slotplein, om met susanna eene avond wandeling in, den tuin bij het Slot te doen, toen zij een rijtuig hoorden aankomen, dat met een hevig geklots de slotbrug overreed, terwijl de twee honden, die op het voorplein als getrouwe wachters aan kettingen lagen, met een ongewoon hevig gebas het binnenhof deden weêrgalmeu. Met groote snelheid vloog de Bruid hillegonda haren Bruidegom te gemoet, die met al de vlugheid der mannelijke jeugd, van het naauwelijks stil- | |
| |
houdend rijtuig gesprongen, in hare armen stortte, en een geruime poos in die omhelzing doorbragt. - De avondwandeling bleef nu achter, en de Bruid zorgde, dat haar' Bruidegom alle mogelijke ververschingen en verkwikkingen, na eene zoo vermoeijende reis, werden aangeboden: ja zij wischte, met den doek, die zij in hare hand had, het stof weg, waarmede zijne kaken bedekt waren. Hij moest, zoodra hij maar iets gebruikt had, aan den Drossaard en vader buisman en aan het geheel gezelschap, eenig berigt geven wegens de op handen zijnde reis. Hij deed dit zeer kort en in algemeene bewoordingen, daar hij wel kon zeggen, dat de reis voor eenige maanden zijn zou, maar de juiste bestemming nog niet volkomen zeker was. ‘Ik heb, zeide hij, alle mijne zaken zoodanig in orde gebragt, dat ik met niets te stellen heb, vóór dat ik mijne voeten aan boord zet, en dat moet zijn op dien tijd, zoo als ik aan mijne lieve Bruid geschreven heb, dus drie dagen na den dag van mijn huwelijk. Dat is nu onveranderbaar zoo - en of wij er honderdduizende woorden of tien den hals over breken, dat moet nu zoo zijn - of wij treurig of vrolijk zijn, of wij huilen of lagchen, dat moet geschieden.... en daarom, Vrienden! laat ons de beste partij kiezen, laten wij de dagen, die wij hier nu nog met elkander bijeen zijn, in allen mogelijk genoegen doorbrengen, en zoo
| |
| |
weinig van de reis spreken, als mogelijk is. Of ik immers drie dagen na mijn trouwen vertrek, of acht dagen later, dat zal wel bijna het zelfde zijn.’ - ‘Wel gesproken, zeide de Drossaard, van zulke welberaden en vast besloten mannen wordt het Vaderland best gediend.’
Hillegonda, de opgeruimdheid van haren Bruidegom ziende, en zich verheugende, dat zij hem althans weder in hare nabijheid zag, had niet veel moeite, om ook tot een' hoogen trap van vrolijkheid opgewonden te raken. Zij deelde met hem de weinige dagen, die den trouwdag nog vooruitgingen, in alle die genoegens, welke het uitzigt op de snel naderende verbindtenis aan wel geplaatste en wezenlijk elkander zuiver beminnende harten kan inboezemen. Meermalen echter herinnerde zich het gelukkig paar, met eene streelende vreugde en bijna Godsdienstige dankbaarheid, de voldoening, welke beider harten, bij de zoo onverwachte order tot hellemans vertrek, gesmaakt hadden, dat zij, niet door de hevigheid van den hartstogt weggesleept en bezweken, de reinheid hunner harten ongekreukt behouden hadden.
De dag tot het huwelijk bestemd, eindelijk daar zijnde, was hillegonda reeds vroegtijdig wakker, en schoon zij ook het uur der vereeniging met hellemans als het wenschelijkste uur haars levens beschouwde, kon zij
| |
| |
niet nalaten met eenen heimelijken schrik het toekomende in te zien. Deze was toch de dag, waarop zij zich onlosmakelijk verbond, wel aan den man harer vrije keuze, den man, dien zij boven alle anderen beminde, maar wiens lot toch zoo onscheidbaar aan het hare werd vastgehecht. Ook deze dag opende voor haar eene geheele nieuwe loopbaan van pligten. Zij zou nu voortaan gehouden zijn meer den wensch van haren echtgenoot, dan haar eigen te volgen, en schoon haar man dikwerf afwezig zou zijn, zou zij verpligt wezen, zooveel mogelijk zijnen wil, zelfs in zijn afzijn, te voldoen. Daar deze berg van zwarigheden, terwijl zij wakker te bedde lag, al hooger en hooger zich op een stapelde, nam zij in eens het kloek besluit, om hetzelve te verlaten, en alzoo een einde te maken aan hare treurige gepeinzen, en te zorgen, dat zij met een helder en blij gelaat haren lieven Bruidegom ontmoette. Daar de Drossaard er op gesteld was, dat de huwelijksplegtigheid op het Slot zelve, in de tegenwoordigheid echter van de deftigste leden uit de Burgerij van Muiden voltrokken werd, meende hillegonda, dat zij zich opgesierd als eene Bruid vertoonen moest, en schepte er zelfs behagen in, dat hare toekomende nicht susanna haar de hand leende om haar voortrefselijk in den dos te steken, en toen zij, beneden gekomen in de zaal, haren helle- | |
| |
mans ontmoette, die zich in zijne beste montering als Zee-Kapitein gekleed had, zag zij duidelijk, hoe deze een meer dan gewoon welgevallen schiep in hare fraaije kleedije, daar hij dezelve juist uit dat oogpunt beschouwde, hetwelk zij bedoeld had, namelijk, een zigtbaar bewijs, op welk eene hooge waarde zij den dag van hun huwelijk stelde. Ds. wachtendorp, die nu reeds eene geruime poos den post van Leeraar te Muiden bekleedde, was de man, dien de Drossaard had opgedragen, om den trouwknoop tusschen hellemans en hillegonda te leggen. Deze had, als de jongste Leeraar, en nog ongetrouwd zijnde, daar wel wat tegen ingebragt, maar de heimelijke reden was, dat hij nog in zijn hart het nawee gevoelde der wond, die de eerste ontmoeting van hillegonda hem had toegebragt. Reeds was eene groote menigte Muidenaars op het Slot en op het slotplein vergaderd, eer hillegonda, die aan de zijde van haren hellemans gezeten was, Ds. wachtendorp zag naderen. Hillegonda beefde, en het rood harer kaken verschoot. Zij sloeg hare oogen neder, ja waagde het naauwelijks haren Bruidegom even van ter zijde aan te zien.
Nu volgde weldra de plegtigheid. De groote slotzaal was tot dezelve geschikt gemaakt, welke van alle kanten van groen, gebloemte, linten en loovers blonk. Hillegonda stond nu aan de
| |
| |
linkerhand van haren Bruidegom. Haar vader, broeders en schoonzuster, stonden, benevens tesselschade aan hare regterhand. Hooft, benevens zijne huisvrouw, dochter en zonen, en Juffrouw duarte met haren man, aan de zijde van hellemans, allen in eenen halven kring, terwijl de overige zich in verstrooide groepen geplaatst hadden, mannen, vrouwen, kinderen, jongelingen en meisjes. In het midden stond Ds. wachtendorp voor een' lessenaar rustende op een standaard, waarop de pronkbijbel van hoofts familie, blinkende van zilveren hoeken en sloten, nederlag. Toen toch, en nog lang daarna, werd de Bijbel in de huisgezinnen der Nederlanders een kostbaar pronksieraad geacht, dat zelfs door den uiterlijken tooi blijken droeg, welke eenen prijs de bezitters stelden op den inhoud dier Heilige bladeren. Het was ook voor in dat Boek, dat de Vader des huisgezins de lotgevallen van zijn geslacht, van geboorte, trouwen en sterven, aanteekende, daar hij het beschouwde, als het heilig pand, dat van hand tot hand, tot zijnen laatsten naneef zou overgaan. Ds. wachtendorp stond dan voor dezen lessenaar, en opende, met gepasten eerbied, den Bijbel, ter plaatse waar, achter denzelven het Formulier des Huwelijks, naar de Nederlandsche Kerkenordening, gevonden wordt. Met een kort, eenvoudig en op de omstandigheden toepasselijk gebed ving hij aan. Daarna achtte hij
| |
| |
het gepast, eenige weinige, maar doelmatige, bedenkingen voor te dragen, die hij van bijzonder nut oordeelde, in den toestand van hellemans en hillegonda: in een beknopt maar levendig tasereel schetsende bijzonder die pligten, tot welke zich een man, die zooveel tijds zijns levens, van zijne vrouw gescheiden, moest doorbregen, boven andere gehuwden, zich behoorde gehouden te achten - en welke ook de pligten waren, aan welke meer bijzonder deszelfs huisvrouw verbonden was. Alles stelde hij intusschen voor, meer op den toon van eenen broederlijken en raadgevenden vriend, dan met het dringend en bevelend gezag van eenen kerkvoogd, die zich gelaat, als of hij onmiddellijk eene zending van den Hemel ontvangen heeft, met eenen stelligen last, om als uit den naam der Godheid zelve, met den bestraffenden blik in de oogen, zijne sidderende schapen het gehoorzamen van Gods Wetten, op dood en doemenis af, aan te kondigen. - Na deze liefderijke vermaning ging hij, na vooral de Bruid bemoedigd te hebben, tot de lezing van het formulier des Huwelijks over. Hij las hetzelve niet met die oneerbiedigheid, welke dikwersschijnt aanteduiden, dat de voorlezer zeer weinig indringt in het gewigt der zake, of dat de zaak zelve van luttel belang moet zijn. Neen, wachtendorp las, met mannelijken ernst en nadruk, het geheel formulier; ja het bleek, dat zelfs op het oogenblik, toen hij den banddes huwe- | |
| |
lijks tusschen hellemans en hillegonda sloot, zijn eigen hart geroerd was. - Na het eindigen van het formulier, sloot hij met eenen treffenden heilwensch, dien hij het jeugdig paar nader getreden, den jong gehuwden man, met eenen handdruk, en de pas getrouwde vrouw, met eene kus verzekerde. Zoo als dit geschied was, omhelsde hellemans zijne hillegonda, die tranen van aandoening-en vreugde langs de kaken stroomden. Vader buisman trad nu nader, en het gemoed was hem bijna te vol, om eenen heilwensch over het gesloten huwelijk te kunnen uitstamelen. Tot slot evenwel zeide hij met een' grimlach, schoon er een traan in zijn oog opborrelde: ‘Hoewel gij nu niet meer hilletje buisman zijt, hoop ik toch dat hilletje hellemans den man, naar wien zij zoolang den naam gedragen heeft, nooit zal vergeten, en dat ik in hellemans een' vijfden zoon zal gewonnen hebben.’ Nu volgden alle de overige vrienden en vriendinnen. Tesselschade was bijlang na niet de achterlijkste, en niet de minst hartelijke in de uitboezeming van haren wensch over het pas vereenigd paar. Door de menigte drong ook heen een Noordhollandsch meisje van den minderen stand. 't Was niemand anders dan elsje; deze had hare jonge meesteres gesmeekt, dat zij toch, op den dag van het huwelijk van derzelver lieve zuster hillegonda, mogt overkomen, om het trouwen | |
| |
bij te wonen. Fokje had haar dit gaarne vergund, en zij was maar juist op slag gekomen. Hare wensch aan het jonge paar, en bijzonder aan hillegonda was wel eenvoudig, maar hartelijk, en zij voegde er bij tegen Kaptein hellemans: ‘Ik dacht weinig Mijnheer! toen gij op dien regenachtigen avond in dien mantel ten onzent kwaamt, dat het u daarom te doen was... maar God zegen u met haar!...’
Nu verliet het jeugdig paar de groote Zaal, om zich naar een ander vertrek te begeven, dat aan een' aanderen vleugel van het slot gelegen was, en hooft stelde hun voor, om het slot plein over te gaan. - Gaarne voldeden zij aan dat voorstel, maar naauwelijks hadden zij hunne voeten op het plein gezet, of de twee zonen van hooft, met meisjes van hunne jaren, zwierig als herders en herderinnetjes uitgedost, begroetten hen met eene regenbui van bloemen en bladeren, die, daar gestadig de korfjes werden aangevuld, volduurde, tot dat zij het ander vertrek bereikt hadden. Daar ververschte zich het jonge paar met het geheel ter bruiloft genoodigd gezelschap. En deze tusschenpoos was zeer geschikt, om ook het hart van hillegonda, dat toch buitengewoon geschokt was, tot eene aangename kalmte terug te brengen, en op den toon van vreugde te stemmen, zoo wel passende aan eene Bruid,
| |
| |
die zich nu verbonden zag aan den man, welken zij, met afzigt van alle bijoogmerken, hare hand uit de opregtste liefde geschonken had. Hellemans bragt ook niet weinig het zijne toe, om hare vreugde te verhoogen, ja kon dikwerf als hij de beminnelijke hillegonda aanstaarde, zich zelven naauwelijks gelooven, dat hij zoo gelukkig was, van de man te zijn eener zoo schoone en aanbiddens waardige vrouw als zijne hillegonda.
Ter Bruiloftszaal binnengetreden, werd het jeugdig paar door eene aangename muzijk begroet; en hunne plaats aan het midden van de tafel aangewezen zijnde, onder eene fraai van palm met frisch gebloemte doorvlochten kroon, zagen zij voor hun als het pronkstuk van de tafel, een fraai fregat in volle zeilen, op eene keurig gelijkende wijze in het klein het schip van Kapitein hellemans nabootsende... Maar in plaats van bootsgezellen, zagen zij het wand de raas en het dek, krielen van liefdegoodjes, en God Hymen stond als Kapitein zijne orders te geven: en op den achtersteven werd gelezen, het woord Huwelijk. Nu herkende men ook andere beelden, dan die der liefdegoodjes; men zag hoe er aan boord waren Standvastigheid, Overvloed, Huisbeleid en Vruchtbaarheid. Hellemans was uitstekend over dit zinnebeeld voldaan, en hillegonda luisterde hem in: ‘Ik zou het nog meer zijn,
| |
| |
als het geen schip was, dat doet mij gedurig denken aan...’ ‘Iets... hernam hellemans de hand op haren mond leggende, waarvan wij immers elkander beloofd hadden niet te spreken, voor dat deze dag voorbij was.’ ‘Verschooning mijn lieve Bruigom! zeide zij: en een kus op zijne hand bezegelde dit woord: zoo ziet gij, dat ik nu nog bijna mijn woord gebroken had. -’ De maaltijd was zeer vrolijk, en bij elke gezondheid, die de jongste broeder van de Bruid instelde, hervatte de muzijk; en bij vele werden er toepasselijke liederen gezongen. Bij den voornaamsten dronk, ter gelegenheid van de heugelijke plegtigheid des huwelijks verdubbelde zich de muzijk en het gezang, en bij de regels
Zijge op 't paar des Hemels zegen,
Als een zachte zomerregen,
Zoet als suiker van Brezijl.
stortten er dadelijk van de zoldering, naar het gebruik van dien tijd bij aanzienlijke feesten, uit kunstig daartoe geschilderde wolken van doek, allerhande soorten van suikergebak, als een regen, zoo op het hoofd van den Bruidegom en Bruid, als van de overige gasten, neder; terwijl welriekende wateren,
| |
| |
ter gelijker tijd, de geheele zaal met de liefelijkste geuren vervulden.
De stilte, die op dit levendig tooneel volgde, werd afgebroken door een uitvoerig dichtstuk van den Drossaard, waarin hij, met zijnen gewonen zwier en kracht, het huwelijksleven, bij een schip vergeleken, bezong, en alles in zijnen hoogdravenden stijl op dat van hellemans en hillegonda toepaste. Tesselschade had eene Tweespraak gemaakt, die zij met hare vriendin duarte zong, waarin zij bij beurte, den lof van den zeeman en landman verhief, en waarin, zoo als hier best vlijde, de zeeman de zege behaalde. Ds. wachtendorp las een destig dichtstuk, waarin hij zoodanig het geluk van hellemans opvijzelde, dat tesselschade aan francisca duarte influisterde, dat zij hier en daar kleine vonkjes van jaloezij meende te bespeuren. Eindelijk kwam ook pieter, de jongste broeder van de Bruid, welke in lange geen gedichtje gemaakt had, met een kort stukje voor den dag, waarin meer het hart dan de kunst sprak, doch op eene zoo aandoenlijke teedere wijze, dat allen de tranen in de oogen stonden, en zoo ras hij geeindigd had de Bruid van de zijde van haren Bruidegom opstond, maar haar' broeder toe, hem om den hals vloog, en met de warmste hartelijkheid der verrukking kuste. Het geheel gezelschap juichte, en de Drossaard verzocht het te mogen herlezen. Het
| |
| |
geschiedde, en nadat hij geeindigd had, zeide deze tegen tesselschade: ‘Tesseltje! wij mogen ons best gedaan hebben maar hier zegepraalt de natuur.’ - Eindelijk liep de Bruilofes maaltijd af, en de jonge lieden geraakten aan het dansen; wordende dit vermaak geopend door den Bruidegom en Bruid, daar hellemans, zeer fiksch in die kunst ervaren, zijne lieve hillegonda zoodanig wist te ondersteunen, dat hare geringe bedrevenheid door weinigen bemerkt, en door de zoodanigen gaarne in haar werd verontschuldigd. Vele waren ook na het dansen, de spelen en pandspelen, die er plaats hadden, waarbij zich nu deze dan gene uit het vertrek moest verwijderen; tot dat eindelijk hillegonda haar' slag waarnaam, en de woelige bruiloftszaal verliet, na hellemans deswegens vooraf onderrigt te hebben, gevolgd door Mevrouw hooft, Juffrouw Duarte, tesselschade, susanna bertelot en fokje buisman, die haar naar de stille, maar met palm en gebloemte rijkelijk versierde, slaapkamer geleidden, zijnde niet alleen de gordijnen, bedspreide en kussens opgeschikt, maar alle meubelen, van de aanzienlijkste tot de geringste, zoodat men nergens de hand aan slaan kon, of het droeg de kenteekenen van groene jeugd en bruiloftsvreugde. - Zoodra hillegonda op die kamer gekomen was, werd zij door fokje en susanna hare prachtige Bruidskleederen uit-, en eene losfe witte
| |
| |
nachtkleedije aangetrokken. En het was niet twijfelachtig, of de laatste haar meer bekoorlijkheid bijzette, dan de eerste, daar dezelve toeliet, dat zich de natuurlijke schoonheden van haar heerlijk ligchaam meer ongedwongen vertoonden, en daardoor de voortreffelijke gestalte en bevallige rondingen van hetzelve meerder uitkwamen. Hillegonda was juist van kleedije verwisseld, toen de jeugdige gasten, en daar onder cornelis en pieter buisman, die speelnooten waren, de Bruid misten, en den Bruidegom, als in zegepraal, onder een luid gejuich, naar het slaapvertrek, als in de armen zijner bekoorlijke Bruid voerden. De tegenwoordigheid, zoo van Mevrouw hooft als van de Weduwe krombalg, verwekten onder de jonge lieden zeker ontzag, dat hun nu lastig verblijf voor het jonge paar merkelijk bekortte. Evenwel moest de Bruid eerst toestaan, dat de Speelgenooten cornelis en pieter hare kousebanden, die susanna bertelot vervaardigd, en met zinnebeelden der liefde en des huwelijks rijkelijk geborduurd had afdeden, en om hunnen arm, als een gemaakten buit, slingerden; terwijl de andere jonge lieden reeds bezig waren met de groente en het gebloemte voor een gedeelte weg te rooven. Mevrouw hooft, nu te kennen gevende, dat het tijd was, om de jonge lieden te verlaten, werdt haar verzoek gehoor- | |
| |
zaamd, evenwel onder zeer luidruchtige en dikwerf herhaalde toewenschingen van eenen goeden nacht.
Hellemans sloot de deur der kamer digt, nadat het gedruisch der gasten genoegzaam verwijderd was - en weldra vergaten hij en zijne lieve hillegonda het feestvermaak de gasten, ja de geheele wereld, in elkanders armen.
Het berouwde sommige der gasten, dat zij het jonge paar zoo spoedig verlaten hadden, en men wist susanna bertelot op te winden, om een' voorslag te doen, om hun bezoek bij hetzelve te herhalen; toen deze door hare moeder gewenkt werd, die haar influisterde: ‘Doe gene moeite mijn kind! Doe geene pogingen, om hen weder op te zoeken. Zij hebben den eenen slentel bij zich en de andere is onder mijne bewaring.’ Zoodra susanna dit vernomen had, gaf zij dezen en genen dit te kennen, waarop men dan ook al spoedig besloot, om het bruidskroontje af te nemen, er om te dansen, en 'er dat einde aan te maken, zoo als toen het gebruik medebragt - zoodat van hetzelve na weinig tijds, niets meer dan kleine overblijfsels te vinden waren. Ondanks het gemis van de Bruid en Bruidegom, en het langzaam astrekken der meer bejaarden, bleef het gezelschap bij een, nadat reeds de rijzende dageraad het licht der feestkaarsen had verdoofd,
| |
| |
en de ijverige ambachtslieden te Muiden, reeds lang ten bedde uitgestegen, en naar hunnen arbeid vertrekkende, waren nog getuigen van de scheidende bruiloftsgasten van het kasteel.
|
|